Corruption Perceptions Index: Onverantwoord klasseren van ‘corruptheid’ van landen

door Michel van Hulten, dinsdag 15 januari 2013, in Civis Mundi #16, 2013

Corruption Perceptions Index: Onverantwoord klasseren van ‘corruptheid’ van landen

Historie

In 1995 verraste het Berlijnse secretariaat van de net opgerichte non-gouvernementele  organisatie (NGO) Transparency International (TI) de wereld met een rangordelijst van 41 landen geordend naar de mate van voorkomen van corruptie. Het aantal landen op de lijst groeide snel, rond het jaar 2000 waren het er al rond de honderd, nu – in 2012 – zijn het er 174. De lijst werd in het eerste jaar gepresenteerd onder de naam ‘Corruption Index’, daartegen werd heftig geprotesteerd. Het ging immers alleen om ‘indrukken’: wat ondervraagden in een aantal onderzoekingen ‘meenden te weten of te denken van corruptie’ in hun omgeving (‘perceptions’). Het ging niet om feiten. Dat kon ook moeilijk anders, want een nare eigenschap van corruptie is dat zowel betaler als betaalde er garen bij denken te spinnen als ze het geheim houden.  Die extra verdienste zien ze beiden liefst niet wijd en zijd bekend. Geheimhouding gaat voor alles. Vanaf 1996 heette deze lijst dan ook ‘Corruption Perceptions Index’ (CPI). Ook de meervoudsvorm bleek belangrijk omdat er tussen landen nogal verschillend gedacht wordt over definiëring van corruptie. Helaas gingen alle regeringen, vele media en institutionele beleggers op de loop met deze lijst alsof die correct feitelijke corruptheid van landen zou kwalificeren. Met als gevolg dat stijging of daling op deze rangordelijst verstaan werd als winnen of verliezen in de strijd tegen corruptie.

Het maken van deze lijst ontsproot aan het brein van een Duitse econoom, dr. Johann Graf Lambsdorff (nu hoogleraar economie aan de Universiteit van Passau) die er grote bekendheid mee verwierf, maar die  mede onder de aanzwellende kritiek op de wijze van samenstelling van de volgorde op de lijst, in 2011 bedankte voor de eer met deze jaarlijkse productie door te gaan. [zie voor deze kritiek op www.corruptie.org: Ten years of Corruption (Perceptions) Indices, Methods – Results – What next? An analysis, by Dr. Michel van Hulten, 2007, ISBN 978-90-811048-2-1].[1]  Nu ontfermt het internationale secretariaat van TI zelf zich over deze lastige studie. Wat opvalt is dat het internationale bestuur en het secretariaat van TI, die beiden de CPI steeds sterk verdedigden, nu uitdrukkelijk aan de wereld laten weten dat de overgang van de produktie van Passau naar Berlijn, niet alleen een geografische verhuizing betrof, maar dat ook inhoudelijk de gebruikte methodiek en technieken van onderzoek kritisch zijn doorgelicht, opnieuw doordacht en opnieuw zijn uitgevonden waardoor de rangordelijst 2012 aanzienlijk gewonnen zou hebben in kracht en waarde.

Kwaliteit van nieuwe inbreng: de personen

Je moet dan wel lef hebben als je kritisch de Corruptie Percepties Index 2012 (CPI-2012) wilt bespreken. Dit te meer als je weet dat anderen ook al uitputtend de doorgevoerde vernieuwingen hebben getoetst voordat die definitief gepubliceerd werden.

Eerst bogen zich de elf leden (allen met een  uitstekende internationale wetenschappelijke reputatie) van de TI Index Advisory Group over de bestaande methodiek en zetten zich in voor betere analyses en berekeningen. Vervolgens werden twee zwaargewichten ingezet om de ‘Proposals to improve the index of corruption’ (August 27, 2010) op te schrijven: Prof. Andrew Gelman: Department of Statistics and Department of Political Science, Columbia University, en Dr Piero Stanig: Fellow, Methodology Institute, London School of Economics and Political Science. Aan het eind van de rit werden zij ook ingezet als onafhankelijke consultants om toch nog een keer te kijken of alles nu wel klopte. De statistische relevantie werd ook nog nagekeken en beschreven door Dr. Michaela Saisana van het Joint Research Centre van de European Commission in Ispra, Italië.

En klopt het nu dan wel?

Nieuwe resultaten?

Om de laatste vraag te beantwoorden is het niet zo gek om dan te beginnen met de stelling: ‘aan de vruchten kent men de boom’! Daar begon ik dan ook mee. De CPI-2011 was de laatste die gemaakt is met de oude en nu verlaten methodologie en technieken van onderzoek, 182 landen werden gekwalificeerd. De CPI-2012, opgezet met de ‘nieuwe methodologie en technieken van onderzoek’ bevat gegevens voor 174 landen. Uitdrukkelijk zeggen de makers dat de CPI-uitkomsten van meerdere jaren niet met elkaar vergeleken mogen worden. Zoals ieder ander doe ik dat toch. Ik kan ook hun redenering – waarom het niet kan – niet volgen.

Top-10 landen

Kijken we eerst naar de tien best geklasseerden, dan zien we dat in 2011 en 2012 het exact dezelfde landen zijn: Noord-Europa (Denemarken, Finland, Noorwegen,  Zweden) en Nederland (met de hakken over de sloot als 10e ex aequo na Canada vanwege de alfabetische ordening. Je kunt het dus ook 9e noemen). Voorts Australië, Canada, Nieuw Zeeland, Singapore en Zwitserland. De onderlinge volgorde in deze twee jaren varieert wat, maar dat is nauwelijks noemenswaardig. Dat het dezelfde tien zijn is op zijn minst merkwaardig te noemen! De andere wijze van werken leidt kennelijk niet tot andere resultaten. Is dat een goed of een slecht teken? Was het alle moeite tot verbetering van de CPI methodologie van recente jaren wel waard?

Top-25 landen

Als we het net wat wijder uitwerpen en kijken naar de top-25 dan zien we dat daar hetzelfde beeld opdoemt: alle landen die kwalificeerden binnen de top-25 in 2011, doen dat ook in 2012, met één uitzondering en dat is Qatar. Dat bereikte met een score van 7.2  plaats 22 in 2011, en reikte in 2012 met een score van 68 niet verder dan plaats 27. Maar ook dat is een nauwelijks noemenswaardig en onopvallend ‘ander’ resultaat.

Strijdigheid van uitkomsten met andere bronnen

Er is nog iets wat opvalt. Zowel in 2011 als in 2012 staat Duitsland op een mooie 14e respectievelijk 13e plaats (met scores van 8.0 en 79 respectievelijk). Maar enkele weken eerder meldde de TI-President in haar keynote-address tot de wereld-conferentie die TI hield in Brazilië (15e IACC, http://15iacc.org/, 7-10 Nov. 2012) dat Duitsland in 2012 aan corruptie 250 miljard euro verliest.[2]

Het getal lijkt mij wat overdreven want professor Friedrich Schneider (Linz, auteur van het Handbook on the Shadow Economy, ISBN 978 1 84844 335 8), die dit berekende (en ook niet waarnam), geeft dit bedrag aan als hij het heeft over alle zwarte (criminele) en grijze (niet beschreven) delen van de economie. Daarvan is slechts een deel als corruptie aan te merken. TI is wel de laatste die hier aanmerkingen op zou mogen maken omdat de gehele CPI is gebaseerd op niet-waargenomen feiten, maar op door ondervraagden gepercipieerde gedachten, ik gebruik wel eens de term ‘gedachtenspinsels’. Geen wonder dus dat de TI-president er ook gebruik van maakt. Enige voorzichtigheid is echter wel op zijn plaats.

Eerder al, in 2011, meldde Ms Cecilia Malmström, Europees Commissaris belast met Binnenlandse Zaken (dat is inclusief de strijd tegen corruptie en het hoeden van integriteit) dat ‘corruptie aan de Europese economie jaarlijks zo’n 120 miljard euro kost’, uiteraard met corruptie-variaties per land in omvang en intensiteit. De door Mw Malmström verstrekte informatie is op zich genomen al strijdig met de informatie verstrekt door de TI-President (kosten half zoveel, en dan wel voor geheel Europa en niet alleen Duitsland). Haar melding lijkt dichter bij de waarheid te liggen (maar ook dat is slechts mijn vermoeden).

Nederland scoort continu goed op de CPI, maar bij de Nederlandse gegevens zien we iets soortgelijks. Immers – ook in 2011 – stelde de voorzitter van de Nederlandse afdeling van TI, Paul Arlman, dat er in NL geen of nauwelijks onderzoek is gedaan naar feitelijke corruptie. In het verlengde van die constatering merkte hij op dat als we kijken naar het VK daar zo’n 4% van de economie volgens PwC opgaat aan frauduleuze transacties. ‘Als we dan menen dat NL twee keer zo eerlijk is dan valt dus het cijfer van 12 miljard euro uit de bus, te weten 2% van het BBP’. Hij onderstreepte overigens voor die aanname  geen enkele feitelijke basis te hebben. Ook hier schuilt de omvang van de corruptie binnen de totale frauduleuze transacties, een stevig bedrag is het in elk geval.

Hoe kunnen deze cijfers genoemd voor Duitsland, Europa en Nederland rijmen met de uitkomsten die gegeven worden in de CPI-2012?

Navraag op het TI-Secretariaat in Berlijn werd niet inhoudelijk beantwoord. Toen ik vroeg of aldaar niet tenminste één van de corruptie-onderzoekers of één van de samenstellers van de CPI 2012 zelf deze tegenspraak had opgemerkt, en of er niet een verklaring klaar lag, was de enige reactie dat de vraag aan de samenstellers zou worden voorgelegd. Een antwoord bleef uit.

Als die bedragen zelfs maar bij benadering juist zijn, hoe kan dan Duitsland – en hoe kunnen Europese landen in het algemeen – dan zo hoog eindigen op de CPI-2012: als overwegend ‘schone’ landen?

Vergelijking met EC Corruption barometer 2012

Ik waag ook een vergelijking met een ander recent percepties-onderzoek: het Public Opinion Survey van de Europese Commissie met als rapport ‘Corruption’, Special Eurobarometer 374, (http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_374_en.pdf) waarvoor het veldwerk gedaan is in september 2011 met een rapport gepubliceerd in februari 2012. Ook dit survey is gebaseerd op ‘percepties’ en niet op ‘feiten’. In dat opzicht en ook qua timing is het dus perfect vergelijkbaar met de CPI-2012.

Het verschil met CPI-2012 ligt in de ondervraagden: de CPI baseert zich in aanzienlijke mate op informatie afkomstig van onderzoek-specialisten en zakenlieden (zie voor details de volgende paragraaf over ‘Bezwaren’, punt 2). De Europese Commissie liet een steekproef uit de bevolkingen van de leden-landen onderzoeken.

Het rapport begint (p.5) met de fameuze paragraaf waaraan de hiervoor gegeven informatie van Ms Malmström ontleend is dat corruptie Europa ‘120 miljard per jaar kost’:

‘Corruption continues to be one of the biggest challenges facing Europe. Whilst the nature and scope of corruption varies from one EU State to another, it harms the EU as a whole in terms of reducing levels of investment, obstructing the fair operation of the Internal Market and having a negative impact on public finances. The economic costs incurred by corruption in the EU are estimated to amount to around EUR 120 billion per year.’ […]

This survey was carried out by TNS Opinion & Social network with fieldwork conducted between 3rd and 18th September 2011. The methodology used is that of Eurobarometer surveys as carried out by the Directorate-General for Communication. A technical note on the manner in which interviews were conducted by the Institutes within the TNS Opinion & Social network is appended to this report. It indicates the interview methods and the confidence intervals. This survey covers the general population’s perceptions of:

[…]

Extent of corruption in EU Member States […], p. 8 […] The majority (74%) of Europeans believe that corruption is a major problem in their country.

[…]

Almost half of all Europeans (47%) think that the level of corruption in their country has increased over the past three years.

[…] Most Europeans think corruption exists within local (76%), regional (75%) and national (79%) institutions.

[…]

Onderste 10 en onderste 25

Minstens even opvallend als de continuïteit aan de top van de CPI-2012 vergeleken met de CPI-2011 is de onveranderlijkheid aan de staart.

We zien ook bij de laagst geplaatsten op de lijsten van 2011 en 2012 hetzelfde resultaat. Ook bij de slechtst gekwalificeerden zijn de onderste 10 van 2011 opnieuw de onderste tien in 2012 met kleine variaties in de onderlinge numerieke volgorde. Hun score reikt in 2011 van 1.0 voor Somalië (laatste en nr. 182) tot 1.9 voor Venezuela (nr. 172), en loopt in 2012 op van 8 voor Somalië (laatste en nr. 174) tot 19 voor Haïti (nr. 165).

Alle scores nu een factor 10 hoger benoemen heeft weinig vernieuwende kracht! Het wordt wel in de toelichtingen genoemd als belangrijk. Ik zie dat niet zo zeer!

Het zal na het voorgaande weinig verbazing wekken dat de onderste 25 in 2012 met de nieuwe onderzoeksmethodiek toch ook weer identiek zijn aan de onderste 25 in 2011. Ook hier met slechts één uitzondering. Tajikistan verwerft in 2012 plaats 157 met een score van 22 bij de onderste 25, terwijl het in 2011 eindigde op plaats 152 met een score van 2.3 juist buiten de rij van 25 laagstgeplaatsten. Ook al geen wereldschokkend resultaat.

Bezwaren tegen de oude methodiek voor het samenstellen van de CPI

Ik had grote bezwaren tegen de oude methodieken en technieken van onderzoek die gebruikt werden om de CPI-indices van alle jaren van 1995 tot en met 2011 te maken. En die bezwaren zijn niet weggenomen door wat ik nu zie als resultaat voor 2012.

  • 1. De scores en bijgevolg de rangorde zijn elk jaar opnieuw gebaseerd op wat waarnemers denken (percepties), niet op feiten die ze waarnemen.

Het grootste probleem ligt hierbij buiten bereik van TI dat zelf steeds weer duidelijk genoeg aangeeft dat de rangorde niet aangeeft hoe feitelijk corrupt landen zijn, maar dat de plaats op de ranglijst alleen maar laat zien wat de reputatie is die landen genieten met betrekking tot corruptie en integriteit in verhouding tot de reputatie die andere landen genieten. Dat regeringen, de media en institutionele beleggers er anders mee omgaan kan TI nauwelijks verweten worden.

  • 2. De bronnen waar elke CPI op steunt, veelal een aantal tussen 10 en 15, werken met respondenten die bovenmatig gedomineerd worden door mannen, in de leeftijd tussen 25 en 55 jaar, witteboordwerkers in het particuliere bedrijfsleven of economisch onderzoekers, dikwijls expatriates, hogere opleiding, goede salarissen. Bij die respondenten zijn ondervertegenwoordigd: vrouwen, jongeren en ouderen, blauwe overalls, armen, gehandicapten, zieken en behoeftigen, samengevat de machtelozen die lijden onder corruptie. Ook geen onderzoeksjournalisten, geen vakbondsmensen.

In 2012 worden 13 bronnen gebruikt (zie bijlage 1). Die bronnen zijn voldoende voor de reeds eerder hiervoor geciteerde auteurs Andrew Gelman en Piero Stanig om dd 27 Augustus 2010 in de ‘Proposals to improve the index of corruption’ te concluderen zij ’geen enkel probleem hebben met de bronnen waar TI uit put voor de constructie van de CPI’.

Dat verbaast mij wel.

De anglofone dominantie van de bronnen is vrijwel absoluut. Alle bronnen stammen uit anglofone hoek, dat kan haast niets anders betekenen dan dat denken over dit soort van problemen van buiten de anglofone wereld niet of nauwelijks aan bod komt.

TI verantwoordt nog steeds niet welke bronnen bestudeerd zijn alvorens te kiezen voor deze dertien. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat niet veel meer mogelijke bronnen bestaan, en dat een aantal daarvan ook zijn bestudeerd, maar dat die op grond van aan ons onbekend gebleven criteria niet mede gebruikt worden als bron voor het samenstellen van de CPI.

Bij zo’n project dat immers altijd wachten moet tot de auteurs van de samenstellende delen klaar zijn met het verzamelen van hun gegevens en het bewerken van die gegevens voor de eigen doeleinden, kan het haast niet anders dan dat de gegevens uit een nogal lange periode stammen. De CPI-2012 haalt zijn oudste gegevens op uit een rapport dat begint op 1 mei 2008 (en dat al eindigt op 30 april 2010). De jongste gegevens stammen uit oktober 2012. Meer dan vier jaar. Een verbetering is dat dezelfde bronnen niet meer in twee of meer opeenvolgende jaren gebruikt worden. Hoe dit volgend jaar uitpakt met de Bribe Payers Index van TI (die immers maar eens in de drie jaar gemaakt wordt) valt te bezien.

Maar in hun verbetervoorstellen geven Gelman en Stanig ook aan dat de CPI gediend zou zijn met het mede opnemen van algemene opiniepeilingen, daaraan wordt nauwelijks voldaan. En toch zijn ze tevreden. Dit gaat een extra probleem worden als deze in de toekomst wel in betekenende mate mee gaan spelen in het bepalen van de indexcijfers, want hun conclusie dit jaar is ook: de meting van 2012 als een nul-meeting te gaan beschouwen en resultaten in volgende jaren te gaan geven als veranderingen ten opzichte van deze nul-meeting. Dat rechtvaardigt terecht dan ook de vergelijking van resultaten door de jaren heen. Maar als dan in 2013 of latere jaren alsnog andere bronnen van zo’n ander karakter worden toegevoegd, dan is er opnieuw een nul-meeting nodig.

  • 3. Voor corrupt gedrag, zeker als het om publieke corruptie gaat (wat TI stelt), zijn altijd twee partijen vereist, de betaler en de begunstigde. Helaas ontbreken in onderzoeken als tweede partij dikwijls de gekozen politici. Aan de benoemde ambtenaren wordt altijd wel gedacht.

Aan dit bezwaar in de oude methodiek wordt niet tegemoet gekomen. Dat kan TI ook niet want TI heeft geen invloed op de wijze waarop de diverse onderliggende studies van de CPI worden opgezet en uitgevoerd.

  • 4. Aangezien de CPI zich baseert op de uitkomsten van onderzoeken die door anderen worden uitgevoerd moet TI wel een groot vertrouwen hebben in de kwaliteit van die onderzoeken en hun onderzoekers. Is dat terecht? In elk geval kan TI niet ‘bijsturen’ en hoogstens intern besluiten een mogelijke bron te diskwalificeren.

Net als in punt 3 geldt ook hier dat TI niet kan garanderen dat alle onderzoekers die de onderliggende studies uitvoeren voldoende kwaliteit hebben om dat werk te doen. De enige mogelijkheid voor TI is ieder jaar opnieuw de kwaliteit van ieders inbreng te onderzoeken en elk jaar opnieuw te beslissen of een bron gehandhaafd blijft of uit de kring van onderliggende studies verwijderd moet worden.

  • 5. Uit wat gerapporteerd wordt over de vragen die betrekking hebben op het fenomeen ‘corruptie’, blijkt dat de onderliggende studies het begrip ‘corruptie’ op onderling verschillende wijze verstaan. Daardoor berust de TI-composiet-index, de CPI, op percepties van corruptie die nogal van elkaar verschillen, en die toch op één noemer gebracht worden. Dat kan niet, net zo goed als je ook niet ‘appels, peren en ander fruit’ onderling kunt vergelijken en gezamenlijk klassificeren.

In bijlage 1 zijn voor elke onderliggende studie de onderzoeksvragen opgenomen waaruit kan worden afgelezen wat de onderzoeker zo ongeveer verwacht te weten te komen uit het stellen van de daar vernmelde vragen. Die zijn in elk geval per onderzoek aan corruptie gerelateerd. Met uitzondering van bron nr. 13, World Justice Project, komt bij de onderzoeksvragen het woord ‘corruption’ of ‘bribe’ wel voor. Maar eenduidig kan hun interpretatie niet genoemd worden.

Het zou beter zijn het voorbeeld van Michael Johnston te volgen die tot de conclusie kwam dat een algemeen geldende werelddefinitie voor alle corruptie niet mogelijk is. Als consequentie kwam hij met een gevarieerde classificatie-poging door vier onderling verschillende ‘corruptie-syndromen’ te benoemen en te definiëren: ‘Influence Markets’, ‘Elite Cartels’, ‘Oligarchs and Clans’, en ‘Official Moguls’, zie zijn Syndromes of Corruption: Wealth, Power, and Democracy, Cambridge University Press, 2005, ISBN 13 978-0-521-85334-7 hardback en ISBN 13 978-0-521-61859-5 paperback). Ongeveer honderd landen kon hij zo ‘onderbrengen’. Nederland net als alle andere Noordwesteuropese landen en de VS  klasseert hij als ‘influence markets’: niet ‘smeergeld’ (omkoperij), maar belangenverstrengeling en ‘vriendendiensten’ overheersen.

  • 6. De bronnen waaruit gegevens geput worden voor het samenstellen van de CPI zijn niet elk jaar dezelfde. Deels komt dat doordat de onderliggende studies niet jaarlijks herhaald worden, deels worden ze slechts eens in de twee of drie jaar gemaakt. De vraag die dan beantwoord moet worden is of zo’n bron slechts in het jaar van wording geraadpleegd zal worden, of dat die bron meedraait tot de volgende editie uitkomt.

Onder bezwaar nr.2 hiervoor is al aangegeven dat de gegevens waar elk jaar de CPI op steunt uit een nogal lange periode afkomstig zijn. Voor CPI-2012 zijn de oudste gegevens van 1 mei 2008, de jongste van oktober 2012. Toch pretendeert de CPI-2012 een beeld te geven van 2012. Een verbetering is in elk geval al dat het dubbel opnemen van dezelfde bron maar uit twee opeenvolgende jaren, nu na de CPI-2011 is verlaten. Die laatste maakte gebruik van de hierna genoemde bronnen nrs. 7, 8, en 12 voor zowel de jaren 2010 als 2011. CPI-2012 gebruikt van deze drie bronnen alleen de 2012 editie. Waarom de Country Performance Assessment door de Asian Development Bank in 2012 niet gebruikt wordt, is niet verklaard. De CPI-2011 gebruikte nog de 2010-editie. Nu zou de 2011-editie aan snee zijn.

  • 7. TI maakt niet bekend hoeveel en welke mogelijke bronnen geconsulteerd worden alvorens beslist wordt welke van die geconsulteerde bronnen naar de mening van TI voldoen aan de eisen om mee te kunnen doen aan het samenstellen van de CPI. Op grond van welke criteria wordt gekozen? Welke mogelijke bronnen zijn geconsulteerd maar worden afgekeurd en doen verder niet meer mee?

Dit zijn vragen waarop ook in de CPI-2012 geen antwoord wordt gegeven.

  • 8. Bronnen van francophone en lusophone herkomst ontbreken totaal. Het is onwaarschijnlijk dat er geen Chinese lijst bestaat. Er wordt in elk geval geen bron uit deze taalgebieden geconsulteerd.

Dit wil niet zeggen dat geen opinies binnen komen over landen waar het Frans, Spaans, Portugees of Chinees de bestuurlijke taal is. Er is grote variatie tussen het aantal landen dat geklasseerd wordt per bron. Het laagst komt nr. 5, de lijst van landen volgens Freedom House Nations in Transit 2012 met 29 verrmeldingen. Het hoogst komt nr.6, Global Insight Country Risk Ratings met 203 landsnamen. Dat kan omdat in alle internationale handel en multinationale bedrijven mensen van en over elkaar leren en percepties opdoen. En dus ook kunnen verhalen van hun ervaringen en waarnemingen  met corruptie.

  • 9. Wat zijn de bronnen eigenlijk waard?

Eigenlijk zou elk van de 13 bronnen in detail bekeken moeten worden en beoordeeld op de mogelijkheid dat de bron feitelijke, correcte en onafhankelijk gevonden informatie over corruptie kan bevatten.

Een nadere toelichting op de Global Insight Country Risk Ratings (‘gegevens worden continu verzameld’) is dan verhelderend. Tevens zien we dan hoe groot het gevaar wel niet is om geen ‘echte’ informatie te verwerven, maar ‘gefabriceerde’, door de gekozen onderzoekswijze.

Voor deze ‘Ratings’ baseren onderzoekers hun inschattingen op zes factoren: politiek (25%), economisch (25%), rechtsorde (‘legal’, 15%), belastingen (15%), operationele- (10%) en veiligheids-(10%) risico’s. [Het relatieve gewicht per factor binnen de totale risico-inschatting voor een land staat aangegeven tussen haakjes].

Het corruptie-risico wordt ‘voornamelijk gelicht uit de evaluatie van het operationele risico’, ‘but also builds on the insight of the country experts in analysing the other areas of risk’. Deze scores die bepaald worden door de landen-specialisten, worden vervolgens nog ‘reviewed and benchmarked’ door de risico-specialisten van deze organisatie op regionaal en wereldniveau. Subjectiever kan het haast niet nog meer!

Iets verder in de beschrijving van de werkwijze volgt dan nog: ‘The ratings assess the broad range of corruption, from petty bribe-paying to higher-level political corruption and the scores assigned to each country are based on a qualitative assessment of corruption in each country/territory.’ Beschikken die landen-specialisten eigenlijk over kwantitatieve feitelijke gegevens als ze de ‘kleine corruptie’ en de ‘politieke corruptie’ moeten waarderen? Ze kijken alleen naar de ‘kwaliteit’ van de corruptie?

Conclusie

De CPI roept zoveel vragen op, de werkwijze die gevolgd wordt kent zoveel tekort komingen, antwoorden op methodologische en onderzoekstechnische vragen blijven zo volledig onbeantwoord door de makers van de CPI, dat er slechts één advies gegeven kan worden: gebruik deze lijsten niet. In elk geval is dat niet wetenschappelijk verantwoord.

Mede vanwege de gevolgen is het ook maatschappelijk niet verantwoord deze uitkomsten te gebruiken voor het beleid. Als regeringen steun aan landen, of als bedrijven hun investeringsbeslissingen laten beïnvloeden door de gegeven scores en rangnummers, dan begeven ze zich in drijfzand. Ook al stapelen de makers nog meer van deze modder op elkaar, beton zal het zo nooit worden.

*****

bijlage 1.

121130-1, Full source description CPI 2012

Corruption Perceptions Index 2012: bronnendata en vragen naar corruptie

 

13 bronnen werden gebruikt om de CPI 2012 te construeren. Gegevens werden opgehaald op de hierna vermelde data en op basis van de volgende benaderingen van het begrip ‘corruptie’:

•1.    African Development Bank Governance Ratings 2011

– Experts worden gevraagd de mate van voorkomen van transparantie, verantwoording en corruptie in de publieke sector in te schatten.
– De 2011 Governance Ratings werden verzameld gedurende  2011 en gepubliceerd in januari 2012.

•2.      Bertelsmann Foundation Sustainable Governance Indicators 2011

– Experts worden gevraagd  uit te zoeken  ‘in hoeverre wordt voorkomen dat politici en ambtenaren hun posities misbruiken om er zelf beter van te worden’?
– Deze ‘Indicators’ dekken een twee-jaarsperiode van 1 mei 2008 tot 30 april 2010. Gepubliceerd in 2010.

•3.    Bertelsmann Foundation Transformation Index 2012

– Experts worden gevraagd na te gaan: In welke mate worden politici en ambtenaren die hun positie misbruiken vervolgd of gestraft?

In welke mate slaagt de regering erin corruptie meester te blijven?
– De gegevens dekken een twee-jaarsperiode van 1 februari 2009 tot 31 januari 2011. Gepubliceerd in 2011.

•4.    Economist Intelligence Unit Country Risk Ratings

– De EIU stelt vragen als o.a. Zijn er duidelijke procedures en verantwoordingen voor de toewijzing van middelen en het gebruik van publiek geld? Wordt publiek geld misbruikt door politici/ambtenaren voor eigen of partij-politieke doeleinden? Zijn er speciale fondsen waarvoor geen verantwoording wordt afgelegd?
– EIU-gegevens worden gebruikt die dateren van oktober 2012.

•5.    Freedom House Nations in Transit 2012

– Experts scoren op vragen naar anti-coruptie maatregelen, ontbreken van regels, belangenverstrengeling, open benoemingen, en wettelijke bescherming van klokkenluiders en onderzoeksjournalisten.
– Gegevens verzameld van 1 januari tot 31 december 2011.

•6.    Global Insight Country Risk Ratings

– Experts worden gevraagd na te gaan:

Corruptie, in het bijzonder zoals het operationele activiteiten van ondernemingen aantast. Nadruk wordt gevraagd voor de analyse van de economische en politieke krachten die corruptie voortdrijven. Voor ondernemingen is in het bijzonder van belang de relatie tussen het verkrijgen van ondernemingsrechten en gunstige beleids- en planningsbeslissingen. Analisten zitten dicht op de ondernemingservaringen in deze processen.

– Gegevens ontvangen in October 2012 (verzameldata van gegevens worden niet gegeven.)


•7.   
IMD World Competitiveness Yearbook 2012

– Deelnemers aan het onderzoek kregen als vraag voorgelegd:

‘Omkopen en corruptie: voortbestaan of ondergaan’.

– Gegevens verzameld tussen januari en april 2012.

•8.    Political and Economic Risk Consultancy Asian Intelligence 2012

– Deelnemers aan het onderzoek kregen als vragen:

 

“In welke mate ziet u corruptie als een problem in de volgende functies?”

  • Politieke leiders op nationaal niveau
  • Politieke leiders op stedelijk en ander lokaal niveau
  • Ambtenaren op het nationale niveau
  • Ambtenaren op stadsniveau

‘In welke mate ziet u corruptie als een probleem dat de volgende instituties aantast?’

  • De politie
  • De rechterlijke macht
  • Douane
  • Belastingdienst
  • Vergunningverlenende instanties
  • Inspecties
  • Het leger

– Gegevens verzameld tussen December 2010 and February 2011.

•9.    Political Risk Services International Country Risk Guide

– De rol van corruptie binnen het politieke systeem. Het is gewoon rechtstreeks geconfronteerd te worden met financiële corruptie in de vorm van vragen om speciale betalingen, en met omkoperij gerelateerd aan import- en export-vergunningen, valuta-controles, belastingen, politie bescherming, of leningen. Politieke risico inschattingen hebben meest te maken met actuele of mogelijke corruptie in de vorm van buitensporige toezichthouderij, nepotisme, baanbescherming, belangenverstrengeling, geheime partij-financiering, en verdachte nauwe banden tussen politiek en zakenwereld.
– De gegevens dekken de periode van september 2011 to september 2012.

•10.  Transparency International Bribe Payers Survey 2011

– Deelnemers aan dit onderzoek werd gevraagd:

Hoe gewoon is het naar uw mening in dit land dat politici en ambtenaren smeergeld vragen of aannemen? Hoe gewoon is het naar uw mening in dit land dat publiek geld misbruikt wordt voor persoonlijke verrijking

– De 2011 survey is uitgevoerd  tussen april en juni 2011.

 

•11.   World Bank – Country Policy and Institutional Assessment 2011

Experts werd gevraagd naar transparantie, verantwoording en corruptie in de publieke sector. In hoeverre kan een politicus of ambtenaar verantwoordelijk worden gehouden voor zijn gebruik van fondsen en voor de resultaten van zijn werk door de kiezers en door de wetgevende en rechterlijke macht?

Een hoge kwaliteit van afleggen van verantwoording en openheid van informatie ontmoedigt corrupt gedrag, het misbruik maken van een publiek ambt voor persoonlijk gewin. Alle bestuursniveaus moeten bekeken worden.

 

De Bank wil drie dimensies verwerken:

  • a) Het afleggen van verantwoording door uitvoerders aan toezichthouders en van ambtenaren op de kwaliteit van hun werk,
  • b) Toegang voor maatschappelijke organisaties tot het publieke domein,
  • c) Beheersing van het bestuur door gevestigde belangen.

De scores hebben betrekking op 2011.

 

  • 12. World Economic Forum Executive Opinion Survey (EOS) 2012

Het ‘Survey’ vroeg  respondenten:

(Op een schaal van 1 – 7 waar 1 betekent ‘heel normaal’ en 7 betekent ‘nooit’)

‘In jouw land, hoe normaal is het voor bedrijven om niet-geregistreerde extra betalingen te doen (smeergeld te betalen) voor:

a) Importeren en exporteren van goederen;

b) Publieke voorzieningen;

c) Jaarlijkse belasting betalingen;

d) Toekenning van publieke contracten en vergunningen;

e) verkrijgen van gunstige gerechtelijke beslissingen.

(Op een schaal van 1 – 7 waar 1 betekent ‘heel normaal’ en 7 betekent ‘nooit’)

In jouw land, hoe gewoon is het publiek geld te gebruiken voor bedrijven, individuen of groepen als gevolg van corruptie?”

Het ‘Survey’ is uitgevoerd tussen januari en juni 2012.

13. World Justice Project Rule of Law Index 2012

68 Vragen werden gesteld aan experts (53) en een steekproef uit de bevolking (15)  die alle betrekking hadden op het gebruik door gekozenen of benoemden van een openbaar ambt voor eigen winst.

Deze vragen raakten aan een grote verscheidenheid van sectoren binnen het openbaar bestuur: gezondheidszorg, regelgeving, politie, rechtspraak. De individuele vragen werden samengevat in vier indices die aangeven:

● Uitvoerende ambtenaren maken geen gebruik van hun ambt voor persoonlijk gewin

● Justitiële ambtenaren maken geen gebruik van hun ambt voor persoonlijk gewin

● Politie en militairen maken geen gebruik van hun ambt voor persoonlijk gewin

● Beleidsambtenaren maken geen gebruik van hun ambt voor persoonlijk gewin

Gegevens verzameld gedurende het tweede kwartaal van 2012.

 

Meer informatie over corruptie vinden?

Ga naar www.corruptie.org

 

Eerdere artikelen over corruptie verschenen in Civis Mundi

# 13, Nederland – corruptieland (1)
http://www.corruptie.org/nederland-corruptieland-artikel-in-civis-mundi

# 14, Nederland – corruptieland (2). Inderdaad.
http://www.corruptie.org/nederland-corruptieland-2-inderdaad-in-civis-mundi-14

 

 

 


[1] http://dms01.saxion.nl/C125767F003C5FE9/All+documents/8D13E85CBE2FE679C1257A950037F56B/%24File/070131%20CPI%20analysis%20and%20comments%20(final)%20PDF.pdf

[2] quote
When Germany, one of the most robust economies in Europe, loses 250 Billion Euro to corruption in 2012, we can understand how corruption remains a major contributing factor to the persistence of this crisis in other more fragile countries.             unquote

omhoog

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Nieuwsbrief