130404, finaal rapport ‘Y’ en de politie © dr Michel van Hulten, lector governance SAXION 1
Op vrijdag 8 februari 2013 ontving ik thuis de tweede man uit de top van de Rijksrecherche. Op afspraak, en niet om alleen maar samen een kopje koffie te drinken.
Ik had hem laten weten dat ik als ‘onderzoeker van corruptie en integriteit in het openbaar bestuur’ op een ontslaggeval van een politieman was gestuit waaraan op het eerste gezicht al wel wat vlekjes kleefden die nadere bestudering van zijn documentatie rechtvaardigden. Met als mijn voorlopige slotconclusies dat tenminste een, en mogelijk meerdere, leidinggevende(n) binnen een politiekorps hun macht hadden misbruikt en dat een aantal in onze maatschappij ingebouwde beveiligingen tegen zulk misbruik niet functioneerden. Ook collega’s-politiemensen die weerwerk hadden kunnen bieden, hadden dat kennelijk niet gedaan.
Samenvatting
Een ondergeschikte politieman met een staat van dienst van 30 jaar, was op grond van een futiliteit ontslagen: hij moest jaren voor zijn pensioenleeftijd vertrekken. Hij bleef strijden voor eerherstel en terugkeer naar zijn werkplek – desnoods in een ander politiedistrict – want hij ervoer zijn ontslag als onrechtmatig. Ook omdat, in elk geval in zijn eigen belevenis, instanties die boven en buiten de politiedienst hem bescherming hadden moeten bieden, en waar hij zich gemeld had om hulp: de vakbond, een klachtencommissie, de Ombudsman, een Kamerlid die vragen stelde, enzovoorts, het allemaal hadden laten afweten, óf meteen, óf na zwak pogen.
Wat opvalt is dat de politieman was ontslagen maar dat dit ‘eervol’ en ‘met volledig wachtgeld’ gepaard ging. Waarom eervol ontslagen? Was er eigenlijk niets mis en dan toch ontslag? Waarom dat wachtgeld? ‘Je wordt geldelijk schadeloos gesteld, mits je verder over wat je overkomt je mond dicht houdt’? ‘Zwijggeld’?
Dat roept dan natuurlijk de vraag op: is dit gebruikelijk?
En logischerwijze ook de vervolgvraag: hoeveel meer wachtgelders (die elk jaar weer de gemeenschap miljoenen euros kosten) lopen er in bestuurlijk (door ons gekozen om ons te vertegenwoordigen) en ambtelijk (door ons benoemd om ons te dienen) Nederland rond, die feitelijk alleen maar met een wachtgeld ‘afgekocht’ zijn om binnen een organisatie een personeelsprobleem te ontlopen? Werknemers die ‘wachtgelder’ zijn geworden wegens ‘verstoorde verhoudingen’? Wegens de constatering dat zij niet meer ‘met een bepaalde meerdere door één deur’ kunnen? Waarom is het dan steeds de lagere in rang die het veld ruimt en blijft de hogere in rang zitten of wordt die wegbevorderd?
Wat betekent dan nog rechtsbescherming? Steeds weer blijkt bij onderzoek naar integriteit dat het gaat om macht, zowel om gebruik als om misbruik van macht.
Is van dat laatste sprake in gevallen waar een arbeidsrechtelijk probleem in een hiërarchische verhouding binnen een organisatie, langs strafrechtelijke weg opgelost wordt? Zoals bijvoorbeeld in dit geval van een politieagent die eruit moet? Hoe gaat dat dan?
Het zijn vragen die ons allen aangaan. Wij, alle burgers van Nederland samen, geven immers aan enkelen onder ons macht om onze gemeenschappelijke zaken namens ons en voor ons te regelen. Wij zijn het die macht geven aan onze politici en ambtenaren. We moeten ervan op aan kunnen dat zij de door verkiezing of benoeming verkregen macht niet tegen ons, inclusief zo’n politieman, misbruiken (en er mogelijk, al dan niet bedoeld, beter van worden). Zou ons dat ook kunnen overkomen? Een eventueel bevestigend antwoord is dan geen rustgevende gedachte.
Wat is er gebeurd?
In juli 2004 wordt in de politieregio Zuidholland Zuid (ZHZ) een agent (laten we hem voorlopig ‘Y’ noemen) buiten functie gesteld. Y zou aan de ‘Gorcumse Courant’ anoniem (‘naam en adres bij redactie bekend’) een tekst gestuurd hebben voor de rubriek ‘ingekomen stukken’ over asociaal parkeergedrag op 22 juni 2004 door de plaatselijke politiecommissaris die door de anonymus in zijn tekst met name genoemd wordt.
Volgens die tekst, op 30 juni geplaatst onder de titel ‘Foei’, zou een juist uit het politiebureau komende agent gevraagd zijn een voor het politiebureau ‘fout’ geparkeerde auto van een bekeuring te voorzien, waarop de agent gereageerd zou hebben met een ‘cynisch’ lachje, gepaard gaande met de opmerking ‘dat hij het wel zou laten’ omdat de foutparkeerster commissaris van politie (laten we haar voorlopig ‘X’ noemen) was, en omdat hij ‘nog langer mee wilde bij de politie’. Dit laatste duidt op toch minstens een verstoorde verhouding (‘een toon van onvrede’ zoals het briefje dit benoemt) tussen de plaatselijke politiecommandant en haar ondergeschikte(n). Alles bij elkaar onbehoorlijke feiten, maar niet bepaald wereldschokkend. Een futiliteit geplaatst in een lokaal krantje. Wel een stevige uitbrander waard!
Y ontkent dat hij de auteur en verzender is van dit ingezonden stuk maar dat het zijn broer was die wel eens gebruikt maakt van zijn computer. Die broer bekent en belt zelf de politie.
Bij politieonderzoek worden documenten gekwalificeerd als ‘stukken van overtuiging’ (SVO). Dit krantenknipsel is er zo een. In het handschrift van X staat erbij genoteerd dat zij het met ‘verbazing’ las, en dat zij ‘de anonieme schrijver uitnodigt zich bekend te maken om haar in haar gezicht te zeggen wat hij tegen haar heeft’. Een zeer adequate reactie.
Maar X doet meer en dat – blijkt achteraf – is de opmaat tot wat uiteindelijk op een ontslag uitdraait. Naar verluidt, vroeg X telefonisch (en ‘intimiderend’ zegt de krantenman) bij de krant naam, IP-nummer en e-mail-adres van de schrijver van het ingezonden stuk op, en kwam zo terecht bij Y. Ze zou voor het opvragen van deze gegevens tegenover de redactie gesteld hebben dat ze bezig was met een strafrechtelijk onderzoek en dat ze daarom die gegevens kon opeisen.
Deze aantasting van de bescherming van de bron waaruit de krant putte, kan niet en mag niet.
De redactie van de krant zou terecht verweten kunnen worden dat ze haar bronnen niet goed genoeg beveiligde. Hier schiet dus al de eerste beveiligingslinie tegen onrechtmatig overheidsgedrag tekort.
Voor het opvragen van een IP-nummer en e-mail-adres is een machtiging nodig van de Officier van Justitie.
Zelfs een aanvrage voor een dergelijke machtiging is niet gevonden.
X begon hiermee aan een strafrechtelijk onderzoek waartoe ze niet gerechtigd was, in plaats van aangifte te doen van eenvoudige belediging en smaad en het aan het Openbaar Ministerie over te laten om eventueel een onderzoek te gelasten.
Mogelijk moet nog nader bekeken worden of er sprake is geweest van vermenging van rollen en misbruik van functie door de leidinggevende in haar bevoegdheid als leidinggevende bij de politie terzake van een arbeidsconflict met haar ondergeschikte.
Het OM concludeerde dat geen misdrijf en zelfs geen overtreding was begaan en bepaalde dat er geen strafrechtelijk onderzoek mocht volgen.
Vastleggen van gegevens
De broer van Y heeft tot driemaal toe in telefoongesprekken vanuit Duitsland (waar hij woont en werkt) aan de politie verklaard dat hij degene was die de tekst aan de krant heeft geschreven en ingezonden ook al deed hij dit vanaf de computer van zijn broer Y. [Of dit alles waar is kon niet worden vastgesteld]. Van die telefoongesprekken uit Duitsland met de politie zijn geen verslagen gemaakt, die zijn dus ook niet beschikbaar.
Het is tenminste ongebruikelijk dat in lopend onderzoek geen schriftelijk verslag wordt gemaakt en bewaard van zulke telefoongesprekken.
Van nog een ander belangrijk gesprek bestaat ook geen verslag.
Vier jaar later, op dinsdag 8 januari 2008 kreeg Y een langdurig persoonlijk gesprek met het plaatsvervangend hoofd van de Rijksrecherche (RR), Henk Hummel (en een andere persoon). Y concludeert voor zichzelf dat dhr Hummel oog had voor de gepleegde feiten, maar dat hij niet zou kunnen handelen / onderzoeken zonder opdracht van het OM. Het gesprek duurde 3½ uur en was tot stand gekomen op verzoek van Y. In dat gesprek toonde Y het NFI-formulier [zie hierna] en kreeg hij de kans zijn zaak mondeling helemaal ‘uit de doeken’ te doen.
Van dit gesprek is geen verslag gemaakt.
Y meldt wel dat hij de indruk krijgt dat hij in persoon en mondeling gelijk krijgt: ‘Mijn gesprekspartners erkennen dat er ‘misdrijven’ zijn gepleegd door het BIZ en de commissaris.’ Y concludeert: ‘alleen durft niemand het zwart op wit te zetten’.
Nog ernstiger dan het niet aanmaken van verslagen van gesprekken die van betekenis zijn binnen de voortgang van de zaak Y, is dat een dossier betreffende zijn zaak onrechtmatig vernietigd is. Per brief dd 28 september 2012 laat de Dienst Sturingsondersteuning Juridische Zaken van het Korps Landelijke Politiediensten (kenmerk 2012/32221) aan Y weten dat
‘is gebleken dat zijn dossier op 17 januari 2011 is vernietigd. Dit is per abuis gebeurd voordat de door de Wet politiegegevens (Wpg) gestelde bewaartermijn is verstreken. Ik bied u daarvoor mijn excuses aan’.
Gelukkig worden nog wel excuses aangeboden maar Y heeft daar niet zo veel aan! Evenzo is gelukkig dat dit dossier slechts een deel is van het totale personeelsdossier van Y. Het is alleen dat deel dat betrekking heeft op een zaak die Y aanspande tegen vier personen van ZHZ wegens valsheid in geschrifte en computervredebreuk in zijn ontslagzaak/dossier. Ook het totale dossier heb ik niet ingezien.
In deze brief van 28 september 2012 volgt daarop nog enige uitleg
hoe dit in 2011 heeft kunnen gebeuren waaruit blijkt dat deze gegevens pas op 23 mei 2013 vernietigd hadden mogen worden. Meer dan twee jaar later. Deze uitleg verklaart inderdaad wel enigszins het ‘hoe’, maar net zo min als de excuses, helpt dat Y weinig. Het komt mogelijk wel goed uit voor de politieonderzoekers dat – althans op dit onderdeel – zelfs niet meer vastgesteld kan worden of wel gedegen onderzoek heeft plaats gevonden.
Haast nog ernstiger is dat in deze zelfde brief vervolgens zonder enige schaamte staat dat weliswaar is gebleken dat een dubbel van het dossier ook niet aanwezig is bij ZHZ, maar:
‘het dossier is nog wel aanwezig bij het arrondissementsparket, maar dat heeft reeds afwijzend besloten op uw verzoek om inzage’.
Helaas vermeldt de brief van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) niet wie bij het Arrondissementsparket tot die afwijzing heeft besloten, noch op welke gronden dat besluit is genomen, noch of het KLPD desondanks pogingen in het werk stelt (of heeft gesteld) om die afwijzing ongedaan te maken. De ondertekenende chef constateert dan ook droogjes:
‘Nu ik niet meer over het dosssier beschik en ook geen kopie kan verkrijgen, kan ik niet aan uw verzoek [om toezending van het volledige onderzoeksdossier] voldoen’.
Binnen de voortgang van dit onderzoek in ZHZ – alles bijeen geteld werd Y 17 uur verhoord door het Bureau Interne Zaken (BIZ) van ZHZ – werd herbevestigd (want dit was al eerder door het OM geconcludeerd) dat Y geen misdrijf had gepleegd.
Wel een NFI-onderzoek
Vervolgens werd onder de beschikbaar gekomen documenten geen opdracht aangetroffen van een Rechter-Commissaris of Officier van Justitie voor een NFI-onderzoek. Dat kon ook niet want voor een intern, niet-strafrechtelijk onderzoek mag het NFI niet worden ingeschakeld. Het BPS (Bedrijfs Processensysteem) van de politie is daar ook op ingericht. Een aanvrage voor een NFI-onderzoek moet worden voorafgegaan door opname in het BPS-systeem en wordt gekoppeld aan misdrijfregistratie.
Als dit allemaal zo is, waarom heeft dan niemand eerder opgemerkt dat het bestaan van dit formulier in het dossier van Y toch wel de nodige vragen oproept?
Toch wordt een ‘Aanvrage onderzoek Nederlands Forensisch Instituut’ opgemaakt en ingezonden, met de vermelding ‘betreft intern integriteitsonderzoek politie ZHZ’.
Zo’n aanvrage kan alleen worden gedaan als sprake is van een misdrijf.
De invulling van zo’n aanvrage-formulier doet de aanvrager, in dit geval de technische recherche van ZHZ, laat het NFI telefonisch (dhr Fagel) weten. Het stelt daarvoor niet verantwoordelijk te zijn, ook niet als zo’n formulier onvolledig of ondeugdelijk is ingevuld.
Dit is op zijn minst merkwaardig te noemen. Als dat zo is dan zou toch nu bepaald moeten worden dat het NFI alleen volwaardige aanvragen in behandeling mag nemen.
De fotokopie van het verkregen oorspronkelijk computer-gegenereerde aanvrage-formulier RPZHOZ/04-110147 dd 20 september 2004, laat zien dat het formulier slechts zeer ten dele is ingevuld.
Niet vastgesteld is kunnen worden of het nummer op dit formulier overgenomen is van een ander aanvrage-formulier, en er dus twee gevallen met eenzelfde nummer in de registratie zouden zijn opgenomen. Het NFI bevestigde dat de zaak van Y in het NFI-systeem dit nummer draagt. Volgens Y draagt ook een andere zaak dit nummer. Hij heeft hiervoor geen bewijs aangevoerd anders dan de stelling dat onvolwaardige invulling van het formulier op de computer automatisch ertoe leidt dat geen nummer verkregen kan worden. Het opnieuw gebruiken van een reeds ingevoerd nummer zou verklaarbaar zijn als voor het aanvragen van het NFI-onderzoek betreffende Y onvoldoende reden zou zijn geweest, dan kan immers regulier geen nummer van de computer worden verkregen.
Als Y wel gelijk heeft dan is hier sprake van ‘valsheid in geschrifte’, een zaak die dient te worden uitgezocht.
In mijn telefonisch gevoerd gesprek op 13 maart 2013 met de verbalisant dhr C.A.Timmermans (van ZHZ, Bureau Interne Zaken Dordrecht, Forensische Opsporing) die met deze zaak belast werd, beargumenteerde hij het onvolledig invullen als een ‘bescherming van de verdachte politieman’ omdat andere collegae vrije toegang hebben tot deze computergegevens. Onvolledig invullen zou dan ook ‘gebruikelijk zijn als het om collegae gaat’.
Vraag:
is dit gepast ‘korpsgedrag’ om eigen mensen extra bescherming te bieden die anderen niet gegund wordt?
Volgens een handgeschreven aantekening op het formulier is deze aanvrage eerst ‘doorgesproken’ op 31 augustus 2004 met een ‘handschriftonderzoeker’ van het FNI.
Waarom en wat er besproken is kon niet meer worden achterhaald.
Vraag:
wordt de objectiviteit van een onderzoek gediend als een onderzoeker naast het aanvrage-formulier vanuit het onderzoekende korps, ook nog andere informatie ontvangt en bovendien niet wordt vastgelegd wat wordt overgedragen? Gebeurt dit meer?
Op de tweede pagina van het NFI-aanvrageformulier staat o.a.:
‘Enkele documenten waren u, in het kader van een verkennend onderzoek, eerder toegezonden. (Besproken met/door u met J. Verheul TR ZHZ). N.a.v. uw reactie hierop worden boven vermelde SVO’s aan u toegezonden.’
Er heeft kennelijk ‘een verkennend onderzoek’ plaats gevonden op basis van ‘eerder toegezonden documenten’, zie de opmerking onder de lijst van 2 + 8 documenten genoemd op de tweede zijde van het NFI-document. Is dat ‘eerder’ de ‘brief dd 31-8-04’ die genoemd wordt op de eerste pagina links bovenaan van het aanvrageformulier? Die brief is er niet meer? De genoemde ‘reactie’ staat niet op papier, is althans niet beschikbaar. De gezonden documenten dienen kennelijk als ‘vergelijkingsmateriaal’ in het NFI onderzoek.
Linksboven op de voorkant van het NFI-formulier staat als datum 31-8-04, van het er genoemde gesprek is geen verslag gevonden, noch van de genoemde brief. Mogelijk een telefonisch gesprek, waarin het NFI om het vergelijkingsmateriaal vroeg? Zie dat de formele slecht-ingevulde aanvrage gedateerd is op 20 september 2004. Vraag:
Kan dat zomaar dat zulke stukken mondeling/telefonisch aangevraagd worden en dan zonder dekbrief afgeleverd worden? Wie stuurde wat aan wie, en wie tekende als verantwoordelijke?
In het aanvrage-formulier wordt Y als ‘verdachte’ benoemd.
Aangezien geen sprake is van een misdrijf, is dit onjuist.
Het aanvrage-formulier noemt geen RC/OvJ als opdrachtgever, vermeldt geen datum en wijze van ontvangst of verzending, geen naam van een benadeelde/slachtoffer – allemaal rubrieken die op het aangifte-formulier voorkomen. Het formulier vermeldt wel dat ‘het misdrijf gepleegd is te Dordrecht’, datum en tijd zijn niet ingevuld.
Voor dit zaak-verslag wordt herinnerd aan het feit dat het gaat om fout parkeren in Gorinchem en een ingezonden stuk in een Gorcumse krant. Niet Dordrecht.
De conclusie kan geen andere zijn dan dat dit formulier dermate onvoldragen is dat het nooit serieus een rol in deze zaak had mogen spelen. Verbazingwekkend is dat geen van de later volgende beroepsinstanties (zie hierna) dit opgemerkt hebben.
Geen antwoord is gevonden op de vraag of verantwoordelijken in de bestuursketen boven de heren Timmermans en de handschriftonderzoeker van het NFI dit aanvraagformulier ooit hebben gezien.
Moet dit – zo het waar is – verstaan worden als opzettelijk informatie onthouden aan verantwoordelijken/leidinggevenden?
Zijn deze er eventueel wel verantwoordelijk voor dat zij het niet zagen?
Het aanvrageformulier voor het NFI-onderzoek wordt gevolgd door een brief dd 19 oktober 2004 met uitkomsten. Onderzoeker W.P.F. Fagel heeft een vergelijkend tekstonderzoek uitgevoerd. Hij rapporteert: ‘Voor een zinvol onderzoek in deze zaak is een voldoende hoeveelheid gegarandeerd door de broer van de verdachte geschreven tekst benodigd’ omdat verdachte Y beweert dat de in geding zijnde brief door zijn broer zou zijn geschreven. Fagel concludeert vervolgens ietwat zuinigjes: ‘Aan de hand van de nu beschikbare brief van die broer dd 19 juli 2004 kan dit niet worden uitgesloten.’ Daarop volgend vermeldt dhr Fagel dat er ook twijfels mogelijk zijn en dat het toch Y is geweest die het gewraakte briefje schreef.
Met andere woorden: beide partijen kunnen gelijk hebben maar de gedachte dat Y de tekst geschreven zou hebben wordt wel zwaar meegenomen in alle volgende onderzoeken en uitspraken in deze zaak, niet de twijfel.
Opmerkelijk is dat in de verdere voortgang van de zaak van Y bij beroepsinstanties tot twee maal toe gerapporteerd wordt dat sprake is van ‘weinig zorgvuldig’, respectievelijk ‘onzorgvuldig onderzoek’, zie de uitspraak van het Gerechtshof en het verslag van de Nederlandse Politie Bond hierna. Nog opmerkelijker is dat bij niemand van al degenen die hierna nog werden geraadpleegd dan wel ingeschakeld in de procedures, hierdoor een alarmbel afging. Zulke kwalificaties komen toch zelden van dergelijke instanties.
Een door Y ingezette artikel 12 procedure tegen enkele ex-collegae diende op 23 mei 2008.
Aan het slot van het oordeel stelde het Hof vast:
‘Ten overvloede overweegt het Hof dat de beklaagden – hoewel zij geen strafbare feiten hebben gepleegd – weinig zorgvuldig te werk zijn gegaan bij het disciplinaire onderzoek naar klager’ [dat is Y].
Een soortgelijk oordeel staat in het verslag gemaakt door de NPB (Nederlandse Politie Bond) dd 11 mei 2009:
‘Al met al […] in onze ogen sprake is geweest van onzorgvuldig onderzoek.
Ook procedureel is sprake geweest van onzorgvuldigheden. Het korps heeft de termijn van uw schorsing laten verstrijken. Op het moment dat u zich meldde voor het verrichten van werkzaamheden werd u alsnog een besluit overhandigd waarmee de schorsing verlengd werd. Daarnaast is voorafgaande en tijdens de bezwaarprocedure inzake het ontslag ons nooit een afschrift van het besluit van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkszaken overhandigd en/of toegezonden, waaruit de goedkeuring van het ontslag en de regeling bleek. Het ontslag in laten gaan voorafgaande aan deze toestemming is voorbarig […]’
Op 9 december 2011 stelde SP Tweede Kamerlid mevrouw Kooiman Kamervragen.
Het beste wat van de antwoorden van de minister gezegd kan worden is dat ze niets anders zijn dan een parafrasering van wat reeds eerder door de politie was geformuleerd. Van eigenstandig onderzoek ten dienste van het Kamerlid is duidelijk geen sprake geweest. Kennelijk knipte en plakte Justitie bekwaam, en de minister ondertekende.
Helaas liet het Kamerlid hierna deze zaak ook rusten. Haar medewerker liet aan Y weten:
‘ik vrees dat het inderdaad een kluitje in het riet is geworden. Ik heb ook even overlegd met het Kamerlid. We zien op dit moment weinig mogelijkheden om nog iets te doen, anders dan dat jij mogelijk met de antwoorden weer iets zou kunnen. Doorvragen heeft weinig zin, aangezien de antwoorden hetzelfde zullen blijven’.
Het ware beter geweest als deze assistent eens grondig de stukken had gelezen.
Diverse instanties hebben zich op verzoek van Y bezig gehouden met zijn zaak. Niet alleen een Kamerlid en een Minister, maar ook een Gerechtshof, een bestuursrechter, de bijna hoogste man van de Rijksrecherche, de Centrale Raad van Beroep, de vakbond, de Ombudsman. Overal loopt hij vast, terwijl toch deze korte analyse van wat er allemaal gebeurde voordat hij ontslagen werd en van wat na zijn ontslag niet gebeurde, laat zien dat er veel mis was. Wat ook opvalt is dat eigenlijk overal hetzelfde lied gezongen wordt.
Als eenmaal de eerste instantie de toon heeft gezet, spelen alle volgenden hetzelfde lied. Nieuw onderzoek, nog eens kritisch kijken naar wat eerdere beoordelaars reeds gezegd hebben is afwezig. Kennelijk wil niemand ‘reuring’ veroorzaken.
Goed arbeidsverleden
In tegenspraak met zijn gedwongen vertrek uit de politiedienst is dat de hele zaak van Y zich afspeelt tegen een achtergrond van functioneel goede dienst-uitoefening.
Slechts enkele maanden voor zijn ontheffing uit zijn functie, kreeg hij nog een gespreksverslag van zijn functioneringsgesprek op 8 april 2004 dat o.a. meldt:
– Y zijn activiteiten liggen hoog.
– Y loopt over van initiatief, is zeer gedreven en weet anderen te motiveren.
– Y kan zeer goed zelfstandig werken en heeft hierop geen sturing nodig.
– Y zijn vakmanschap is goed.
Maar het zegt ook (en dat zet kennelijk de toon voor wat er voor hem op volgt):
‘Y communiceert open en eerlijk zowel intern naar andere afdelingen als extern naar partners of burgers. Y neemt absoluut geen blad voor de mond, is soms een flapuit en laat vaak zijn eigen gevoel spreken. […] dit leidt soms tot conflicten […] een hoog rechtvaardigheidsgevoel staat op de eerste plaats….’
Ook moet gemeld worden dat Y geen ‘gemakkelijke agent’ is, getuige het feit dat hij in 2003 een strafrechtelijk onderzoek onderging, dat hij in rang verlaagd werd van brigadier naar hoofdagent, en dat hij verwikkeld raakte in een disciplinair onderzoek in 2003/4. In zijn brief dd 29 juni 2004 geeft hij er blijk van hoezeer die rang van brigadier voor hem van betekenis is: ‘Ik ben 10 jaar brigadier geweest. Een rang welke ik door loyaliteit, inzet en vakbekwaamheid heb verdiend’. Hij zoekt eerherstel.
In diezelfde brief van 29 juni 2004
[let op de datum: de dag voor de plaatsing van het ingezonden stuk in de Gorcumse Courant] informeerde hij de burgemeester/korpsbeheerder van ZHZ, dhr Bandell over (zijns inziens) ‘fouten gemaakt door ervaren politiemensen bij de districtsleiding’ en o.a. strafoplegging in 2003 met een straf die al sinds 1994 reglementair niet meer opgelegd kon worden. Hij meldt ook dat een 2e zitting van de Bezwaaradviescommisie (BAC) plaats vond op 22 april 2004, gevolgd door een aanvullende brief van X gedateerd op 27 april 2004 waarvan hij stelt dat die diverse onjuistheden bevat. Hij klaagt dan ook over het verdwijnen van ontlastende documenten uit zijn dossier.
Een antwoordbrief van de korpsbeheerder is niet aangetroffen. Hoe kan dat?
Zonder dwarsliggers rijdt geen trein
Je voelt haast al wat er onvermijdelijk staat te gebeuren. Het adagium ‘zonder dwarsliggers rijdt er geen trein’ wordt kennelijk niet meer begrepen. Y stapt op te veel tenen totdat dit hem een keer fataal wordt en hij weggestuurd wordt. Maar dit mag toch niet zo maar kunnen gebeuren? Recht zoeken hogerop is toch niet voor niets zo bij ons georganiseerd?
Wie valt er bij ‘onherstelbaar verstoorde verhoudingen’?
Even opmerkelijk is dat als er sprake is van onherstelbaar verstoorde verhoudingen tussen leidinggevende en ondergeschikte, de leidinggevende – bij wijze van spreken – zich ‘vrij kan kopen’ van deze medewerker. Kennelijk moet – als iemand moet wijken – dit veelal, zo niet altijd, de laagste in rang zijn: maar wel eervol met toekenning van een wachtgeldregeling. Hoe integer is dat?
Geen wederhoor Mw Willink, de Gorcumse politiechef
Ik zou graag mijn bevindingen hebben voorgelegd aan Mw Willink [X], de politie-chef in Gorinchem, voor het verkrijgen van haar kant van het verhaal, haar inzichten en mogelijk aanvullende informatie. Die kans kreeg ik niet.
Mogelijk levert het bezoek van dhr Hummel, plv directeur van de Rijksrecherche, op 8 februari 2013 aan mij thuis nog nieuwe gezichtspunten op, of een wending in de beschreven zaak.
Veel verwacht ik er inmiddels niet meer van. Mevrouw Willink die ik alsnog zou interviewen om ook wederhoor te plegen, laat het afweten. Haar telefoon en e-mail-adres worden afgeschermd (in elk geval voor mij). Na het gesprek op 8 februari met dhr Hummel, krijg ik van hem op 13 maart (wel al rijkelijk laat!) een e-mail bericht dat hij Mw Willink nog niet heeft gesproken maar dat haar secretariaat ervan weet dat ik haar wil spreken en dat hij ‘hoopt dat zij me zal bellen’. Dat gebeurt dus niet. Op 14 maart laat hij mij weten met mw Willink contact te hebben gehad en heeft hij haar het verzoek voorgelegd: ‘Zij verwees mij naar haar korpsleiding, omdat deze affaire vanuit een centraalpunt behandeld wordt’. Tevens wordt mij op 14 maart gemeld dat de mij verder onbekende heer Herman Ten Velde van politie Rijnmond is aangewezen als mijn gesprekspartner. Van hem krijg ik op 18 maart bericht dat de zaak is doorgeschoven naar ‘de commissaris van politie dhr N. Slikboer die afkomstig is uit de voormalige politieregio Zuid-Holland-Zuid en die overal van op de hoogte is’. Ik wacht nader contact met hem af om eventueel dit verslag nog te amenderen. Dat antwoord komt op 3 april 2013. Het officiële politiestandpunt is, geparafraseerd: aan u hebben wij geen boodschap, wij zijn niet geïnteresseerd in wat u ons schreef.
De minst onvriendelijke uitleg die ik kan verzinnen is dat Mw Willink door de politietop ‘uit de wind’ wordt gehouden. Als onderzoeker mag je zelfs niet in haar nabijheid komen. Dossiers worden niet geopend. Dat duidt niet op sterk positiespel.
Conclusie
De reeks van gebeurtenissen overziende en gezien ook alle ‘instanties’ die zich met deze zaak hebben bezig gehouden, kan moeilijk anders geconcludeerd worden dan met de constatering dat Y verstrikt is geraakt in een netwerk van personen en instanties die óf hun werk niet deden óf dat ogenschijnlijk wel deden maar feitelijk niets anders deden dan nogmaals herhalen wat anderen voordien reeds hadden opgeschreven en/of besloten zonder de zaak opnieuw en kritisch te bekijken.
Is dit alleen maar lamlendigheid, je er met een Jantje van Leiden van af maken of is dit een systeem van ‘elkaar afdekken’? Wordt er macht misbruikt? Of is er tekort aan juiste inzet van macht om datgene te bereiken waarvoor men is aangesteld?
Zorgelijk is het te zien dat ‘wachtgeld’ wordt verstrekt als daar niet of nauwelijks een andere reden voor zichtbaar wordt dan het afkopen van een ontslagene.
Bestuurlijk zal er een antwoord moeten komen op de vraag of dit niet al te dikwijls eigenlijk als ‘zwijggeld’ bedoeld is?
Kwantitatief is interessant te weten te komen hoeveel van deze wachtgelders er in Nederland zijn?
Ook als een lagere in rang terecht een foutmelding doet maar daarmee persoonlijke verhoudingen in de werkomgeving onder druk komen te staan (ligt hier een vergelijking met ‘klokkenluiders’ niet voor de hand?) dan moet dat niet haast automatisch betekenen dat dan de lagere in de rangen zijn werkplek in gevaar ziet komen. Zelfreiniging wordt dan voor elke organisatie een probleem.
Er kan niet geconcludeerd worden dat publieke macht gebruikt is in ruil voor privaat voordeel. Tenzij als voordeel gezien zou moeten worden dat ‘opvolgers’ in de keten geen tijd meer kwijt waren aan het opnieuw nalopen van de feiten om zichzelf kritisch de vraag te stellen: gaat dit wel goed? Of dat de vraag niet gesteld hoeft te worden: moet er corrigerend opgetreden worden ten opzichte van collega’s?
Collega’s – in het bijzonder hoger geplaatsten in de hiërarchie – waarmee men ook andere functionele contacten heeft en waarmee men liefst graag ‘goede betrekkingen’ behoudt, raken dan niet gekwetst. Dat komt allicht het eigen carrièrepad ten goede.
Dat zijn uiteraard allemaal ook voordelen die gezocht kunnen worden.
Lelystad, 4 april 2013
Dr. Michel van Hulten
Buitenplaats 49, 8212 AB Lelystad (the Netherlands)
tel. (+31-0)320-221279
SAXION Lector Governance
School of Governance & Law
e-mail: michel@vanhulten.com
www.corruptie.org