Achtereenvolgens leest u hier de volgende documenten m.b.t. ‘Y’, de ontslagen politieagent:

130518, ex-agent ‘Y’ info in staccato, wangedrag bij politie

130404, finaal rapport ‘Y’ en de politie (4493 woorden)
130912, nasleep ‘Y’ corruptie (rev. 27 sept. 2013) (6007 woorden)
140430, ‘Y’ in het kort, 2e nasleep (1867 woorden)

140506, Opinierend: Zwijgen, zwijgen, zwijgen ( 1.575 woorden)
140509, wat mij stoort in de zaak ‘Y’.

140518, ‘Y’, info in staccato, ga naar www.corruptie.org voor documentatie

Commissarisen van Politie dekken elkaar wanneer een collega beschuldigd wordt van wangedrag, als die collega al niet crimineel bezig was. De kleine straatagent is de klos.

Academisch onderzoek toont aan dat een Commissaris van Politie inderdaad gestelde regels overtrad, en daarmee doorging, wat uiteindelijk leidde tot het ontslag van ‘Y’. Vervolgens blijkt uit berichten van andere agenten dat het heel normaal is om het af te leggen tegen een hogergeplaatste. Een herkenbaar patroon voor vele ‘klokkenluiders’.

Tijdstip:         In 2005 werd een agent ontslagen. Plaats van handeling Gorcum.

Misdrijf (?):   een ingezonden brief op 22 juni 2004 in de Gorcumse Courant, anoniem (‘naam/adres bij redactie bekend’), over a-sociaal parkeergedrag van de plaatselijke politiecommissaris.

Kwalificatie:  Foei, wel een uitbrander waard! Maar ontslag?

Afhandeling: door de beschuldigde commissaris, rechter in eigen zaak.

Beschuldigde (ten onrechte als ‘verdachte’ benoemd): ontkent.

Vervalsing: onder ‘Stukken van overtuiging’ (SVO): een mogelijk vervalst document van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), nr. RPZHOZ/04 – aanvrage bij Rijksrecherche (RR) dit na te gaan, wordt niet opgevolgd.

Verslagen: diverse besprekingen (verhoren?) door RR en Politie ontbreken.

Dossier: van de ontslagen agent is voortijdig deels vernietigd, (conform filmrolletje Srebrenica, telefoontap Van Rey en verloren betalingsbewijs van Opstelten).

KLPD excuseert zich hiervoor op 28 sept. 2012 (kenmerk 2012/32221).

Dossier: op 8 februari 2013 overhandigd aan RR. Geen inhoudelijke reactie verkregen.

Wederhoor: De Commissaris van Politie van Gorcum, Mw Germaine Willink, blijft afgeschermd voor de onderzoeker, ‘wederhoor’ –  normaal in elk onderzoek – is daardoor niet mogelijk. Geen enkele andere politieofficier reageert inhoudelijk op ons dossier. Ik neem dus aan dat zij geen inhoudelijke bezwaren kunnen maken. Goede rapportage!

Klacht: ingediend bij Klachtenbureau van Nationale Politie. Antwoord (negatief) komt  van Korpschef G.L.Bouman. Zijn onderzoekers blijven onbekend, rapport onbekend, Bouman laat weten dat onderzoekers geen rapport hebben geschreven, alleen mondeling aan hem gerapporteerd (bepaald ongebruikelijk op dat niveau in bestuurlijke verhoudingen).

CONCLUSIES

1. Mevrouw Willink wordt uit de wind gehouden.

2. Agent wordt eervol ontslagen met behoud van salaris en pensioenrechten.

3. Naar verluidt zijn er zo ‘honderden gevallen’ in het land. Dit is slechts een voorbeeld.

4. Afgezien van persoonlijke consequenties, wat kost ons dit per jaar aan wachtgelden?

5. Wat kost het aan vertrouwen in de Politie? Wat is er aan de hand bij de Politie?

 

dr. Michel van Hulten, SAXION Academie Bestuur, Recht en Ruimte, tel 0320-221 279, michel@vanhulten.com,

zie voor documentatie  www.corruptie.org → Onderzoek → ‘Y’ en de politie → en lees alle kern-rapportage.

——————————————————————————–

 

130404, finaal rapport ‘Y’ en de politie

Op vrijdag 8 februari 2013 ontving ik thuis de tweede man uit de top van de Rijksrecherche. Op afspraak, en niet om alleen maar samen een kopje koffie te drinken.

Ik had hem laten weten dat ik als ‘onderzoeker van corruptie en integriteit in het openbaar bestuur’ op een ontslaggeval van een politieman was gestuit waaraan op het eerste gezicht al wel wat vlekjes kleefden die nadere bestudering van zijn documentatie rechtvaardigden. Met als mijn voorlopige slotconclusies dat tenminste een, en mogelijk meerdere, leidinggevende(n) binnen een politiekorps hun macht hadden misbruikt en dat een aantal in onze maatschappij ingebouwde beveiligingen tegen zulk misbruik niet functioneerden. Ook collega’s-politiemensen die weerwerk hadden kunnen bieden, hadden dat kennelijk niet gedaan.

Samenvatting

Een ondergeschikte politieman met een staat van dienst van 30 jaar, was op grond van een futiliteit ontslagen: hij moest jaren voor zijn pensioenleeftijd vertrekken. Hij bleef strijden voor eerherstel en terugkeer naar zijn werkplek – desnoods in een ander politiedistrict – want hij ervoer zijn ontslag als onrechtmatig. Ook omdat, in elk geval in zijn eigen belevenis, instanties die boven en buiten de politiedienst hem  bescherming hadden moeten bieden, en waar hij zich gemeld had om hulp: de vakbond, een  klachtencommissie, de Ombudsman, een Kamerlid die vragen stelde, enzovoorts, het allemaal hadden laten afweten, óf meteen, óf na zwak pogen.

Wat opvalt is dat de politieman was ontslagen maar dat dit ‘eervol’ en ‘met volledig wachtgeld’ gepaard ging. Waarom eervol ontslagen? Was er eigenlijk niets mis en dan toch ontslag? Waarom dat wachtgeld? ‘Je wordt geldelijk schadeloos gesteld, mits je verder over wat je overkomt je mond dicht houdt’? ‘Zwijggeld’?

Dat roept dan natuurlijk de vraag op: is dit gebruikelijk?

En logischerwijze ook de vervolgvraag: hoeveel meer wachtgelders (die elk jaar weer de gemeenschap miljoenen euros kosten) lopen er in bestuurlijk (door ons gekozen om ons te vertegenwoordigen) en ambtelijk (door ons benoemd om ons te dienen) Nederland rond, die feitelijk alleen maar met een wachtgeld ‘afgekocht’ zijn om binnen een organisatie een personeelsprobleem te ontlopen? Werknemers die ‘wachtgelder’ zijn geworden wegens ‘verstoorde verhoudingen’? Wegens de constatering dat zij niet meer ‘met een bepaalde meerdere door één deur’ kunnen? Waarom is het dan steeds de lagere in rang die het veld ruimt en blijft de hogere in rang zitten of wordt die wegbevorderd?

Wat betekent dan nog rechtsbescherming? Steeds weer blijkt bij onderzoek naar integriteit dat het gaat om macht, zowel om gebruik als om misbruik van macht.

Is van dat laatste sprake in gevallen waar een arbeidsrechtelijk probleem in een hiërarchische verhouding binnen een organisatie, langs strafrechtelijke weg opgelost wordt? Zoals bijvoorbeeld in dit geval van een politieagent die eruit moet? Hoe gaat dat dan?

Het zijn vragen die ons allen aangaan. Wij, alle burgers van Nederland samen, geven immers aan enkelen onder ons macht om onze gemeenschappelijke zaken namens ons en voor ons te regelen. Wij zijn het die macht geven aan onze politici en ambtenaren. We moeten ervan op aan kunnen dat zij de door verkiezing of benoeming verkregen macht niet tegen ons, inclusief zo’n politieman, misbruiken (en er mogelijk, al dan niet bedoeld, beter van worden). Zou ons dat ook kunnen overkomen? Een eventueel bevestigend antwoord is dan geen rustgevende gedachte.

Wat is er gebeurd?

In juli 2004 wordt in de politieregio Zuidholland Zuid (ZHZ) een agent (laten we hem voorlopig ‘Y’ noemen) buiten functie gesteld. Y zou aan de ‘Gorcumse Courant’ anoniem (‘naam en adres bij redactie bekend’) een tekst gestuurd hebben voor de rubriek ‘ingekomen stukken’ over asociaal parkeergedrag op 22 juni 2004 door de plaatselijke politiecommissaris die door de anonymus in zijn tekst met name genoemd wordt.

Volgens die tekst, op 30 juni geplaatst onder de titel ‘Foei’, zou een juist uit het politiebureau komende agent gevraagd zijn een voor het politiebureau ‘fout’ geparkeerde auto van een bekeuring te voorzien, waarop de agent gereageerd zou hebben met een ‘cynisch’ lachje, gepaard gaande met de opmerking ‘dat hij het wel zou laten’ omdat de foutparkeerster commissaris van politie (laten we haar voorlopig ‘X’ noemen) was, en omdat hij ‘nog langer mee wilde bij de politie’. Dit laatste duidt op toch minstens een verstoorde verhouding (‘een toon van onvrede’ zoals het briefje dit benoemt) tussen de plaatselijke politiecommandant en haar ondergeschikte(n). Alles bij elkaar onbehoorlijke feiten, maar niet bepaald wereldschokkend. Een futiliteit geplaatst in een lokaal krantje. Wel een stevige uitbrander waard!

Y ontkent dat hij de auteur en verzender is van dit ingezonden stuk maar dat het zijn broer was die wel eens gebruikt maakt van zijn computer. Die broer bekent en belt zelf de politie.

Bij politieonderzoek worden documenten gekwalificeerd als ‘stukken van overtuiging’ (SVO). Dit krantenknipsel is er zo een. In het handschrift van X staat erbij genoteerd dat zij het met ‘verbazing’ las, en dat zij ‘de anonieme schrijver uitnodigt zich bekend te maken om haar in haar gezicht te zeggen wat hij tegen haar heeft’. Een zeer adequate reactie.

Maar X doet meer en dat – blijkt achteraf – is de opmaat tot wat uiteindelijk op een ontslag uitdraait. Naar verluidt, vroeg X telefonisch (en ‘intimiderend’ zegt de krantenman) bij de krant naam, IP-nummer en e-mail-adres van de schrijver van het ingezonden stuk op, en kwam zo terecht bij Y. Ze zou voor het opvragen van deze gegevens tegenover de redactie gesteld hebben dat ze bezig was met een strafrechtelijk onderzoek en dat ze daarom die gegevens kon opeisen.

Deze aantasting van de bescherming van de bron waaruit de krant putte, kan niet en mag niet.

De redactie van de krant zou terecht verweten kunnen worden dat ze haar bronnen niet goed genoeg beveiligde. Hier schiet dus al de eerste beveiligingslinie tegen onrechtmatig overheidsgedrag tekort.

Voor het opvragen van een IP-nummer en e-mail-adres is een machtiging nodig van de Officier van Justitie. Zelfs een aanvrage voor een dergelijke machtiging is niet gevonden.

X begon hiermee aan een strafrechtelijk onderzoek waartoe ze niet gerechtigd was, in plaats van aangifte te doen van eenvoudige belediging en smaad en het aan het Openbaar Ministerie over te laten om eventueel een onderzoek te gelasten.

Mogelijk moet nog nader bekeken worden of er sprake is geweest van vermenging van rollen en misbruik van functie door de leidinggevende in haar bevoegdheid als leidinggevende bij de politie terzake van een arbeidsconflict met haar ondergeschikte.

Het OM concludeerde dat geen misdrijf en zelfs geen overtreding was begaan en bepaalde dat er geen strafrechtelijk onderzoek mocht volgen.

Vastleggen van gegevens

De broer van Y heeft tot driemaal toe in telefoongesprekken vanuit Duitsland (waar hij woont en werkt) aan de politie verklaard dat hij degene was die de tekst aan de krant heeft geschreven en ingezonden ook al deed hij dit vanaf de computer van zijn broer Y. [Of dit alles waar is kon niet worden vastgesteld]. Van die telefoongesprekken uit Duitsland met de politie zijn geen verslagen gemaakt, die zijn dus ook niet beschikbaar.

Het is tenminste ongebruikelijk dat in lopend onderzoek geen schriftelijk verslag wordt gemaakt en bewaard van zulke telefoongesprekken.

Van nog een ander belangrijk gesprek bestaat ook geen verslag.

Vier jaar later, op dinsdag 8 januari 2008 kreeg Y een langdurig persoonlijk gesprek met het plaatsvervangend hoofd van de Rijksrecherche (RR), Henk Hummel (en een andere persoon). Y concludeert voor zichzelf dat dhr Hummel oog had voor de gepleegde feiten, maar dat hij niet zou kunnen handelen / onderzoeken zonder opdracht van het OM. Het gesprek duurde 3½ uur en was tot stand gekomen op verzoek van Y. In dat gesprek toonde Y het NFI-formulier [zie hierna] en kreeg hij de kans zijn zaak mondeling helemaal ‘uit de doeken’ te doen.

Van dit gesprek is geen verslag gemaakt.

Y meldt wel dat hij de indruk krijgt dat hij in persoon en mondeling gelijk krijgt: ‘Mijn gesprekspartners erkennen dat er ‘misdrijven’ zijn gepleegd door het BIZ en de commissaris.’ Y concludeert: ‘alleen durft niemand het zwart op wit te zetten’.

Nog ernstiger dan het niet aanmaken van verslagen van gesprekken die van betekenis zijn binnen de voortgang van de zaak Y, is dat een dossier betreffende zijn zaak onrechtmatig vernietigd is. Per brief dd 28 september 2012 laat de Dienst Sturingsondersteuning Juridische Zaken van het Korps Landelijke Politiediensten (kenmerk 2012/32221) aan Y weten dat

‘is gebleken dat zijn dossier op 17 januari 2011 is vernietigd. Dit is per abuis gebeurd voordat de door de Wet politiegegevens (Wpg) gestelde bewaartermijn is verstreken. Ik bied u daarvoor mijn excuses aan’.

Gelukkig worden nog wel excuses aangeboden maar Y heeft daar niet zo veel aan! Evenzo is gelukkig dat dit dossier slechts een deel is van het totale personeelsdossier van Y. Het is alleen dat deel dat betrekking heeft op een zaak die Y aanspande tegen vier personen van ZHZ wegens valsheid in geschrifte en computervredebreuk in zijn ontslagzaak/dossier. Ook het totale dossier heb ik niet ingezien.

In deze brief van 28 september 2012 volgt daarop nog enige uitleg hoe dit in 2011 heeft kunnen gebeuren waaruit blijkt dat deze gegevens pas op 23 mei 2013 vernietigd hadden mogen worden. Meer dan twee jaar later. Deze uitleg verklaart inderdaad wel enigszins het ‘hoe’, maar net zo min als de excuses, helpt dat Y weinig. Het komt mogelijk wel goed uit voor de politieonderzoekers dat – althans op dit onderdeel – zelfs niet meer vastgesteld kan worden of wel gedegen onderzoek heeft plaats gevonden.

Haast nog ernstiger is dat in deze zelfde brief vervolgens zonder enige schaamte staat dat weliswaar is gebleken dat een dubbel van het dossier ook niet aanwezig is bij ZHZ, maar:

‘het dossier is nog wel aanwezig bij het arrondissementsparket, maar dat heeft reeds afwijzend besloten op uw verzoek om inzage’.

Helaas vermeldt de brief van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) niet wie bij het Arrondissementsparket tot die afwijzing heeft besloten, noch op welke gronden dat besluit is genomen, noch of het KLPD desondanks pogingen in het werk stelt (of heeft gesteld) om die afwijzing ongedaan te maken. De ondertekenende chef constateert dan ook droogjes:

‘Nu ik niet meer over het dosssier beschik en ook geen kopie kan verkrijgen, kan ik niet aan uw verzoek [om toezending van het volledige onderzoeksdossier] voldoen’.

Binnen de voortgang van dit onderzoek in ZHZ – alles bijeen geteld werd Y 17 uur verhoord door het Bureau Interne Zaken (BIZ) van ZHZ – werd herbevestigd (want dit was al eerder door het OM geconcludeerd) dat Y geen misdrijf had gepleegd.

Wel een NFI-onderzoek

Vervolgens werd onder de beschikbaar gekomen documenten geen opdracht aangetroffen van een Rechter-Commissaris of Officier van Justitie voor een NFI-onderzoek. Dat kon ook niet want voor een intern, niet-strafrechtelijk onderzoek mag het NFI niet worden ingeschakeld. Het BPS (Bedrijfs Processensysteem) van de politie is daar ook op ingericht. Een aanvrage voor een NFI-onderzoek moet worden voorafgegaan door opname in het BPS-systeem en wordt gekoppeld aan misdrijfregistratie.

Als dit allemaal zo is, waarom heeft dan niemand eerder opgemerkt dat het bestaan van dit formulier in het dossier van Y toch wel de nodige vragen oproept?

Toch wordt een ‘Aanvrage onderzoek Nederlands Forensisch Instituut’ opgemaakt en ingezonden, met de vermelding ‘betreft intern integriteitsonderzoek politie ZHZ’.

Zo’n aanvrage kan alleen worden gedaan als sprake is van een misdrijf.

De invulling van zo’n aanvrage-formulier doet de aanvrager, in dit geval de technische recherche van ZHZ, laat het NFI telefonisch (dhr Fagel) weten. Het stelt daarvoor niet verantwoordelijk te zijn, ook niet als zo’n formulier onvolledig of ondeugdelijk is ingevuld.

Dit is op zijn minst merkwaardig te noemen. Als dat zo is dan zou toch nu bepaald moeten worden dat het NFI alleen volwaardige aanvragen in behandeling mag nemen.

De fotokopie van het verkregen oorspronkelijk computer-gegenereerde aanvrage-formulier RPZHOZ/04-110147 dd 20 september 2004, laat zien dat het formulier slechts zeer ten dele is ingevuld.

Niet vastgesteld is kunnen worden of het nummer op dit formulier overgenomen is van een ander aanvrage-formulier, en er dus twee gevallen met eenzelfde nummer in de registratie zouden zijn opgenomen. Het NFI bevestigde dat de zaak van Y in het NFI-systeem dit nummer draagt. Volgens Y draagt ook een andere zaak dit nummer. Hij heeft hiervoor geen bewijs aangevoerd anders dan de stelling dat onvolwaardige invulling van het formulier op de computer automatisch ertoe leidt dat geen nummer verkregen kan worden. Het opnieuw gebruiken van een reeds ingevoerd nummer zou verklaarbaar zijn als voor het aanvragen van het NFI-onderzoek betreffende Y onvoldoende reden zou zijn geweest, dan kan immers regulier geen nummer van de computer worden verkregen.

Als Y wel gelijk heeft dan is hier sprake van ‘valsheid in geschrifte’, een zaak die dient te worden uitgezocht.

In mijn telefonisch gevoerd gesprek op 13 maart 2013 met de verbalisant dhr C.A.Timmermans (van ZHZ, Bureau Interne Zaken Dordrecht, Forensische Opsporing) die met deze zaak belast werd, beargumenteerde hij het onvolledig invullen als een ‘bescherming van de verdachte politieman’ omdat andere collegae vrije toegang hebben tot deze computergegevens. Onvolledig invullen zou dan ook ‘gebruikelijk zijn als het om collegae gaat’.

Vraag: is dit gepast ‘korpsgedrag’ om eigen mensen extra bescherming te bieden die anderen niet gegund wordt?

Volgens een handgeschreven aantekening op het formulier is deze aanvrage eerst ‘doorgesproken’ op 31 augustus 2004 met een ‘handschriftonderzoeker’ van het FNI.

Waarom en wat er besproken is kon niet meer worden achterhaald.

Vraag: wordt  de objectiviteit van een onderzoek gediend  als een onderzoeker naast het aanvrage-formulier vanuit het onderzoekende korps, ook nog andere informatie ontvangt en bovendien niet wordt vastgelegd wat wordt overgedragen? Gebeurt dit meer?

Op de tweede pagina van het NFI-aanvrageformulier staat o.a.:

‘Enkele documenten waren u, in het kader van een verkennend onderzoek, eerder toegezonden. (Besproken met/door u met J. Verheul TR ZHZ). N.a.v. uw reactie hierop worden boven vermelde SVO’s aan u toegezonden.’

Er heeft kennelijk ‘een verkennend onderzoek’ plaats gevonden op basis van ‘eerder toegezonden documenten’, zie de opmerking onder de lijst van 2 + 8 documenten genoemd op de tweede zijde van het NFI-document. Is dat ‘eerder’ de ‘brief dd 31-8-04’ die genoemd wordt op de eerste pagina links bovenaan van het aanvrageformulier? Die brief is er niet meer? De genoemde ‘reactie’ staat niet op papier, is althans niet beschikbaar. De gezonden documenten dienen kennelijk als ‘vergelijkingsmateriaal’ in het NFI onderzoek.

Linksboven op de voorkant van het NFI-formulier staat als datum 31-8-04, van het er genoemde gesprek is geen verslag gevonden, noch van de genoemde brief. Mogelijk een telefonisch gesprek, waarin het NFI om het vergelijkingsmateriaal vroeg? Zie dat de formele slecht-ingevulde aanvrage gedateerd is op 20 september 2004.
Vraag: Kan dat zomaar dat zulke stukken mondeling/telefonisch aangevraagd worden en dan zonder dekbrief afgeleverd worden? Wie stuurde wat aan wie, en wie tekende als verantwoordelijke?

In het aanvrage-formulier wordt Y als ‘verdachte’ benoemd.

Aangezien geen sprake is van een misdrijf, is dit onjuist.

Het aanvrage-formulier noemt geen RC/OvJ als opdrachtgever, vermeldt geen datum en wijze van ontvangst of verzending, geen naam van een benadeelde/slachtoffer – allemaal rubrieken die op het aangifte-formulier voorkomen. Het formulier vermeldt wel dat ‘het misdrijf gepleegd is te Dordrecht’, datum en tijd zijn niet ingevuld.

Voor dit zaak-verslag wordt herinnerd aan het feit dat het gaat om fout parkeren in Gorinchem en een ingezonden stuk in een Gorcumse krant. Niet Dordrecht.

De conclusie kan geen andere zijn dan dat dit formulier dermate onvoldragen is dat het nooit serieus een rol in deze zaak had mogen spelen. Verbazingwekkend is dat geen van de later volgende beroepsinstanties (zie hierna) dit opgemerkt hebben.

Geen antwoord is gevonden op de vraag of verantwoordelijken in de bestuursketen boven de heren Timmermans en de handschriftonderzoeker van het NFI dit aanvraagformulier ooit hebben gezien.

Moet dit – zo het waar is – verstaan worden als opzettelijk informatie onthouden aan verantwoordelijken/leidinggevenden?

Zijn deze er eventueel wel verantwoordelijk voor dat zij het niet zagen?

Het aanvrageformulier voor het NFI-onderzoek wordt gevolgd door een brief dd 19 oktober 2004 met uitkomsten. Onderzoeker W.P.F. Fagel heeft een vergelijkend tekstonderzoek uitgevoerd. Hij rapporteert: ‘Voor een zinvol onderzoek in deze zaak is een voldoende hoeveelheid gegarandeerd door de broer van de verdachte geschreven tekst benodigd’ omdat verdachte Y beweert dat de in geding zijnde brief door zijn broer zou zijn geschreven. Fagel concludeert vervolgens ietwat zuinigjes: ‘Aan de hand van de nu beschikbare brief van die broer dd 19 juli 2004 kan dit niet worden uitgesloten.’ Daarop volgend vermeldt dhr Fagel dat er ook twijfels mogelijk zijn en dat het toch Y is geweest die het gewraakte briefje schreef.

Met andere woorden: beide partijen kunnen gelijk hebben maar de gedachte dat Y de tekst geschreven zou hebben wordt wel zwaar meegenomen in alle volgende onderzoeken en uitspraken in deze zaak, niet de twijfel.

Opmerkelijk is dat in de verdere voortgang van de zaak van Y bij beroepsinstanties tot twee maal toe gerapporteerd wordt dat sprake is van ‘weinig zorgvuldig’, respectievelijk ‘onzorgvuldig onderzoek’, zie de uitspraak van het Gerechtshof en het verslag van de Nederlandse Politie Bond hierna. Nog opmerkelijker is dat bij niemand van al degenen die hierna nog werden geraadpleegd dan wel ingeschakeld in de procedures, hierdoor een alarmbel afging. Zulke kwalificaties komen toch zelden van dergelijke instanties.

Een door Y ingezette artikel 12 procedure tegen enkele ex-collegae diende op 23 mei 2008.

Aan het slot van het oordeel stelde het Hof vast:

‘Ten overvloede overweegt het Hof dat de beklaagden – hoewel zij geen strafbare feiten hebben gepleegd – weinig zorgvuldig te werk zijn gegaan bij het disciplinaire onderzoek naar klager’ [dat is Y].

Een soortgelijk oordeel staat  in het verslag gemaakt door de NPB (Nederlandse Politie Bond) dd 11 mei 2009:

‘Al met al […] in onze ogen sprake is geweest van onzorgvuldig onderzoek.
Ook procedureel is sprake geweest van onzorgvuldigheden. Het korps heeft de termijn van uw schorsing laten verstrijken. Op het moment dat u zich meldde voor het verrichten van werkzaamheden werd u alsnog een besluit overhandigd waarmee de schorsing verlengd werd.
Daarnaast is voorafgaande en tijdens de bezwaarprocedure inzake het ontslag ons nooit een afschrift van het besluit van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkszaken overhandigd en/of toegezonden, waaruit de goedkeuring van het ontslag en de regeling bleek. Het ontslag in laten gaan voorafgaande aan deze toestemming is voorbarig […]’

Op 9 december 2011 stelde SP Tweede Kamerlid mevrouw Kooiman Kamervragen.
Het beste wat van de antwoorden van de minister gezegd kan worden is dat ze niets anders zijn dan een parafrasering van wat reeds eerder door de politie was geformuleerd. Van eigenstandig onderzoek ten dienste van het Kamerlid is duidelijk geen sprake geweest. Kennelijk knipte en plakte Justitie bekwaam, en de minister ondertekende.

Helaas liet het Kamerlid hierna deze zaak ook rusten. Haar medewerker liet aan Y weten:
‘ik vrees dat het inderdaad een kluitje in het riet is geworden. Ik heb ook even overlegd met het Kamerlid. We zien op dit moment weinig mogelijkheden om nog iets te doen, anders dan dat jij mogelijk met de antwoorden weer iets zou kunnen. Doorvragen heeft weinig zin, aangezien de antwoorden hetzelfde zullen blijven’.

Het ware beter geweest als deze assistent eens grondig de stukken had gelezen.

Diverse instanties hebben zich op verzoek van Y bezig gehouden met zijn zaak. Niet alleen een Kamerlid en een Minister, maar ook een Gerechtshof, een bestuursrechter, de bijna hoogste man van de Rijksrecherche, de Centrale Raad van Beroep, de vakbond, de Ombudsman. Overal loopt hij vast, terwijl toch deze korte analyse van wat er allemaal gebeurde voordat hij ontslagen werd en van wat na zijn ontslag niet gebeurde, laat zien dat er veel mis was. Wat ook opvalt is dat eigenlijk overal hetzelfde lied gezongen wordt. Als eenmaal de eerste instantie de toon heeft gezet, spelen alle volgenden hetzelfde lied. Nieuw onderzoek, nog eens kritisch kijken naar wat eerdere beoordelaars reeds gezegd hebben is afwezig. Kennelijk wil niemand ‘reuring’ veroorzaken.

Goed arbeidsverleden

In tegenspraak met zijn gedwongen vertrek uit de politiedienst is dat de hele zaak van Y  zich afspeelt tegen een achtergrond van functioneel goede dienst-uitoefening.

Slechts enkele maanden voor zijn ontheffing uit zijn functie, kreeg hij nog een gespreksverslag van zijn functioneringsgesprek op 8 april 2004 dat o.a. meldt:

  • Y zijn activiteiten liggen hoog.
  • Y loopt over van initiatief, is zeer gedreven en weet anderen te motiveren.
  • Y kan zeer goed zelfstandig werken en heeft hierop geen sturing nodig.
  • Y zijn vakmanschap is goed.

Maar het zegt ook (en dat zet kennelijk de toon voor wat er voor hem op volgt):

‘Y communiceert open en eerlijk zowel intern naar andere afdelingen als extern naar partners of burgers. Y neemt absoluut geen blad voor de mond, is soms een flapuit en laat vaak zijn eigen gevoel spreken. […] dit leidt soms tot conflicten […] een hoog rechtvaardigheidsgevoel staat op de eerste plaats….’

Ook moet gemeld worden dat Y geen ‘gemakkelijke agent’ is, getuige het feit dat hij in 2003 een strafrechtelijk onderzoek onderging, dat hij in rang verlaagd werd van brigadier naar hoofdagent, en dat hij verwikkeld raakte in een disciplinair onderzoek in 2003/4. In zijn brief dd 29 juni 2004 geeft hij er blijk van hoezeer die rang van brigadier voor hem van betekenis is: ‘Ik ben 10 jaar brigadier geweest. Een rang welke ik door loyaliteit, inzet en vakbekwaamheid heb verdiend’. Hij zoekt eerherstel.

In diezelfde brief van 29 juni 2004 [let op de datum: de dag voor de plaatsing van het ingezonden stuk in de Gorcumse Courant] informeerde hij de burgemeester/korpsbeheerder van ZHZ, dhr Bandell over (zijns inziens) ‘fouten gemaakt door ervaren politiemensen bij de districtsleiding’ en o.a. strafoplegging in 2003 met een straf die al sinds 1994 reglementair niet meer opgelegd kon worden. Hij meldt ook dat een 2e zitting van de Bezwaaradviescommisie (BAC) plaats vond op 22 april 2004, gevolgd door een aanvullende brief van X gedateerd op 27 april 2004 waarvan hij stelt dat die diverse onjuistheden bevat. Hij klaagt dan ook over het verdwijnen van ontlastende documenten uit zijn dossier.

Een antwoordbrief van de korpsbeheerder is niet aangetroffen. Hoe kan dat?

 

Zonder dwarsliggers rijdt geen trein

Je voelt haast al wat er onvermijdelijk staat te gebeuren. Het adagium ‘zonder dwarsliggers rijdt er geen trein’ wordt kennelijk niet meer begrepen. Y stapt op te veel tenen totdat dit hem een keer fataal wordt en hij weggestuurd wordt. Maar dit mag toch niet zo maar kunnen gebeuren? Recht zoeken hogerop is toch niet voor niets zo bij ons georganiseerd?

Wie valt er bij ‘onherstelbaar verstoorde verhoudingen’?

Even opmerkelijk is dat als er sprake is van onherstelbaar verstoorde verhoudingen tussen leidinggevende en ondergeschikte, de leidinggevende – bij wijze van spreken – zich ‘vrij kan kopen’ van deze medewerker. Kennelijk moet – als iemand moet wijken – dit veelal, zo niet altijd, de laagste in rang zijn: maar wel eervol met toekenning van een wachtgeldregeling. Hoe integer is dat?

Geen wederhoor Mw Willink, de Gorcumse politiechef

Ik zou graag mijn bevindingen hebben voorgelegd aan Mw Willink [X], de politie-chef in Gorinchem, voor het verkrijgen van haar kant van het verhaal, haar inzichten en mogelijk aanvullende informatie. Die kans kreeg ik niet.

Mogelijk levert het bezoek van dhr Hummel, plv directeur van de Rijksrecherche, op 8 februari 2013 aan mij thuis nog nieuwe gezichtspunten op, of een wending in de beschreven zaak.

Veel verwacht ik er inmiddels niet meer van. Mevrouw Willink die ik alsnog zou interviewen om ook wederhoor te plegen, laat het afweten. Haar telefoon en e-mail-adres worden afgeschermd (in elk geval voor mij). Na het gesprek op 8 februari met dhr Hummel, krijg ik van hem op 13 maart (wel al rijkelijk laat!) een e-mail bericht dat hij Mw Willink nog niet heeft gesproken maar dat haar secretariaat ervan weet dat ik haar wil spreken en dat hij ‘hoopt dat zij me zal bellen’. Dat gebeurt dus niet. Op 14 maart laat hij mij weten met mw Willink contact te hebben gehad en heeft hij haar het verzoek voorgelegd: ‘Zij verwees mij naar haar korpsleiding, omdat deze affaire vanuit een centraalpunt behandeld wordt’. Tevens wordt mij op 14 maart gemeld dat de mij verder onbekende heer Herman Ten Velde van politie Rijnmond is aangewezen als mijn gesprekspartner. Van hem krijg ik op 18 maart bericht dat de zaak is doorgeschoven naar ‘de commissaris van politie dhr N. Slikboer die afkomstig is uit de voormalige politieregio Zuid-Holland-Zuid en die overal van op de hoogte is’. Ik wacht nader contact met hem af om eventueel dit verslag nog te amenderen. Dat antwoord komt op 3 april 2013. Het officiële politiestandpunt is, geparafraseerd: aan u hebben wij geen boodschap, wij zijn niet geïnteresseerd in wat u ons schreef.

De minst onvriendelijke uitleg die ik kan verzinnen is dat Mw Willink door de politietop ‘uit de wind’ wordt gehouden. Als onderzoeker mag je zelfs niet in haar nabijheid komen. Dossiers worden niet geopend. Dat duidt niet op sterk positiespel.

Conclusie

De reeks van gebeurtenissen overziende en gezien ook alle ‘instanties’ die zich met deze zaak hebben bezig gehouden, kan moeilijk anders geconcludeerd worden dan met de constatering dat Y verstrikt is geraakt in een netwerk van personen en instanties die óf hun werk niet deden óf dat ogenschijnlijk wel deden maar feitelijk niets anders deden dan nogmaals herhalen wat anderen voordien reeds hadden opgeschreven en/of besloten zonder de zaak opnieuw en kritisch te bekijken.

Is dit alleen maar lamlendigheid, je er met een Jantje van Leiden van af maken of is dit een systeem van ‘elkaar afdekken’? Wordt er macht misbruikt? Of is er tekort aan juiste inzet van macht om datgene te bereiken waarvoor men is aangesteld?

Zorgelijk is het te zien dat ‘wachtgeld’ wordt verstrekt als daar niet of nauwelijks een andere reden voor zichtbaar wordt dan het afkopen van een ontslagene.

Bestuurlijk zal er een antwoord moeten komen op de vraag of dit niet al te dikwijls eigenlijk als ‘zwijggeld’ bedoeld is?

Kwantitatief is interessant te weten te komen hoeveel van deze wachtgelders er in Nederland zijn?

Ook als een lagere in rang terecht een foutmelding doet maar daarmee persoonlijke verhoudingen in de werkomgeving onder druk komen te staan (ligt hier een vergelijking met ‘klokkenluiders’ niet voor de hand?) dan moet dat niet haast automatisch betekenen dat dan de lagere in de rangen zijn werkplek in gevaar ziet komen. Zelfreiniging wordt dan voor elke organisatie een probleem.

Er kan niet geconcludeerd worden dat publieke macht gebruikt is in ruil voor privaat voordeel. Tenzij als voordeel gezien zou moeten worden dat ‘opvolgers’ in de keten geen tijd meer kwijt waren aan het opnieuw nalopen van de feiten om zichzelf kritisch de vraag te stellen: gaat dit wel goed? Of dat de vraag niet gesteld hoeft te worden: moet er corrigerend opgetreden worden ten opzichte van collega’s?

Collega’s – in het bijzonder hoger geplaatsten in de hiërarchie – waarmee men ook andere functionele contacten heeft en waarmee men liefst graag ‘goede betrekkingen’ behoudt, raken dan niet gekwetst. Dat komt allicht het eigen carrièrepad ten goede.

Dat zijn uiteraard allemaal ook voordelen die gezocht kunnen worden.

Lelystad, 4 april 2013
Dr. Michel van Hulten
Buitenplaats 49, 8212 AB Lelystad (the Netherlands)
tel. (+31-0)320-221279
SAXION Lector Governance
School of Governance & Law
e-mail: michel@vanhulten.com
www.corruptie.org

——————————————————————————————–

 

130912, nasleep ‘Y’ corruptie
(rev 27 sept. 2013)

Aanloop

In oktober 2012 zinderde het in Nederland een week lang van de ‘corruptie’. Centrale namen Jos van Rey en Ton Hooijmaijers. Dat bracht een op 16 juni 2005 ontslagen politieman (op zijn verzoek wordt hij aangeduid als ‘Y’) ertoe zich te wenden tot mij, Michel van Hulten, lid van de onderzoeksgroep ‘Corruptie en Integriteit’ van de Academie Bestuur & Recht (ABR) van de SAXION Hogescholen in Enschede, met zijn levensverhaal waarmee het verkeerd ging toen hij verwikkeld raakte in een conflict in zijn standplaats Gorcum met zijn superieur, Mw Germaine Willink, inspecteur van politie. Zijn e-mail aan mij dd woensdag 7 november 2012 begon met:

Corruptie op kleine schaal binnen mijn voormalig werkgever de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid is misschien niets iets voor u maar ik wil u toch mijn verhaal laten horen.  Er komen geen corruptiegelden of grootscheepse omkoopschandalen bij kijken echter wel een sluipend gif binnen een politieorganisatie waar door ik een persoonlijk drama heb beleefd.

Hij eindigde zijn e-mail aan mij met een conclusie en een emotioneel getinte klacht die bleek gedeeld te worden door anderen (wij kregen op mijn eigen adres en op het e-mail-adres van SAXION meerdere soortgelijke meldingen van andere politiemannen):

Ik kan met documentatie en wetgeving in de hand bewijzen dat er misdrijven gepleegd zijn in het onderzoek, ik kan bewijzen dat diverse beweringen absolute onzin zijn maar dan moet er wel een onafhankelijk iemand/instantie naar kijken en dat doet men dus niet. Daarom draai ik dus in ‘een kringetje rond’. Ik ben niet bij machte hier door heen te prikken dus tot wie of wat kan ik mij nog wenden?

Na wat op en neergaande correspondentie met hem en na bestudering van toch wel enkele honderden pagina’s aan documenten, concludeerde ik (en mijn collega’s in SAXION lazen steeds mee en ondersteunden mijn werk) dat zijn klacht terecht was en dat hij beschikte over deugdelijke bewijzen dat hem onrecht was aangedaan en dat crimineel gehandeld was door een of meer politiefunctionarissen.

Minstens even zwaar woog voor ons (want dat is eigenlijk ons studiegebied) dat hij gelijk had met zijn stelling dat ‘ als je maatschappelijk gesproken geen macht hebt, dan ben je voor behandeling van gedaan onrecht afhankelijk van personen en instanties die het al te dikwijls laten afweten.’ In dat opzicht was de zaak ‘Y’ voor ons interessant en kon die ook meegenomen worden in onze Ronde Tafel bijeenkomst op 7 december 2012 gewijd aan ‘belangenverstrengeling’. Wij waren al van plan tijdens die bijeenkomst nader in te gaan op de visie op corruptie zoals  die zich bij ons ontwikkelde. Geen zaak meer van ‘geld in bruine envelopjes of onder tafel door’, maar ‘onterechte machtsuitoefening’. Voor ons werd duidelijk dat kennelijk ook binnen een elite-netwerk als dat van de hogere rangen bij de politie het elkaar dekken ‘hoort’ bij de groepsvorming. Het eigen netwerk wordt benut om eigen belangen veilig te stellen.

Bij die Ronde Tafel bijeenkomst, gehouden in Deventer, was ook KRO Brandpunt met een medewerkster vertegenwoordigd. Een contact dat liep sinds de ‘corruptieweek’ in oktober 2012. Zij volgde vooral hoe de verschillende zaken, een twintigtal die ons in die week toekwamen, zich verder ontwikkelden.

Mijn conclusie was helder.

Ik concludeerde uiteindelijk op basis van de verkregen informatie dat ik de Rijksrecherche (RR) moest inschakelen, omdat ‘sprake is’ (of in elk geval ‘kan zijn’, maar dat moet de RR dan ook uitzoeken) van machtsmisbruik waarbij een of meer in autoriteit gestelde meerderen een arbeidsconflict binnen de politie-organisatie ten onrechte afhandelden als een strafzaak en op grond daarvan de betrokken agent ontsloegen.

Mijn bezwaren concentreerden zich op de superieur, die zelf zich benadeeld achtte door het gedrag van de politieman ‘Y’ en die toch zelf het onderzoek ter hand nam dat uiteindelijk tot het  ontslag van ‘Y’ leidde, in plaats van als direct betrokkene, de zaak ‘Y’ over te dragen aan het OM en dat te laten vaststellen welk vervolg eraan zou worden gegeven. In feite is hier sprake van misbruik van bevoegdheden. Mw Willink misbruikt haar rol als commissaris van politie om een strafrechtelijk onderzoek te starten in het kader van een arbeidsconflict, waarin zij partij is. Het is voorts opvallend dat niemand in de verdere voortgang van de zaak ‘Y’ hierop heeft gewezen en dat medewerkers dit gewoon hebben laten gebeuren of zelfs hebben meegewerkt. Zij deed dus niets bijzonders in de ogen van al die anderen. Dat is verontrustend. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) werd ingeschakeld terwijl er strafrechtelijk gesproken geen verdachte was. Ik vond bevestigd de vervalsing van tenminste één officieel document door politiemensen (maar ik gaf aan dat de RR dit alsnog definitief diende vast te stellen). Ook de kwestie van zijn voortijdig vernietigde personeelsdossier (meer dan twee jaar te vroeg vernietigd) lijkt mij is de moeite van nader onderzoek waard.

In correspondentie met de ontslagen politieman ‘Y’, nadat hij ons onderzoeksdossier en een verkorte versie ervan gelezen had,  bleef ‘Y’ op dit gevoel van machteloosheid terugkomen. Eigenlijk was hij daarmee al aan zijn eigen zaak voorbij.

Hij wil graag gerehabiliteerd worden, maar wat voor hem onverteerbaar is, dat is veeleer  – nu alles voorbij is en alle onderzoeksresultaten in dezelfde richting wijzen – dat hoger geplaatsten die aantoonbaar fouten maakten daarmee weg kunnen komen zonder erop te worden aangesproken.

Bovendien wordt wat ‘Y’ overkwam, en de wijze waarop er met zijn zaak werd omgegaan, binnen de kring van de politie kennelijk als ‘normaal’ beschouwd. Enkele van de andere zaken die bij ons binnen kwamen wijzen in dezelfde richting.

Belangenverstrengeling?

‘Y’ drukt zich wat onbeholpener uit dan mijn collega Willeke Slingerland het deed in haar artikel in NRC Handelsblad van 17 november 2012 onder de titel ‘Ons gepolder werkt corruptie in de hand’. In de onderkop benoemt de krant dit  ‘gepolder’ vervolgens als ‘onzichtbare machtsnetwerken’.

Zij schrijft over het fenomeen ‘polderen’ als

‘het onderhouden van informele, ietwat verborgen, netwerken waaruit afspraken ontstaan die voor de elite en de organisatie of achterban die zij vertegenwoordigt en de samenleving als geheel een ‘win-win-situatie’  opleveren.’ […] Ongeoorloofde methodes lijken niet te worden geschuwd en de bestuurders denken te weten wat goed is voor de betrokken partijen, [… dit] kan makkelijk leiden tot een systeem dat aan te merken is als ‘handel in invloed’. En daarmee tot een eigentijdse en verfijnde vorm van corruptie die we maar lastig vinden om te herkennen en die we, voor zover het zichtbaar wordt, liever als een incident willen afdoen. […] Niemand lijkt zich af te vragen of dit niet exemplarisch is voor de wijze waarop in Nederland zaken worden gedaan, netwerken worden benut en belangen worden nagestreefd. […]’

Op een later moment vestigt de ontslagen politieman onze aandacht op de afstand binnen ons politiesysteem tussen de hogere rangen (rang 9 en hoger) en de uitvoerende manschappen die de dagelijkse klus opknappen, politieagenten en brigadiers, onder rang 9. Mogelijk ligt hier een bron van veel ellende. En hij suggereert dat die ‘hogeren’ elkaar dekken, altijd. Is dat zo? En versterkt dat dan zijn gevoel van machteloosheid?

‘Wachtgeld’ als ‘zwijggeld’?

Een tweede conclusie drong zich aan ons op. Het valt op dat als er sprake is van onherstelbaar verstoorde verhoudingen tussen leidinggevende en ondergeschikte, de leidinggevende – bij wijze van spreken – zich vrij kan kopen van deze medewerker. Als iemand moet wijken, dan treft dit lot veelal de laagste in rang. Wat volgt is ‘eervol ontslag met toekenning van een wachtgeldregeling’. Is ‘wachtgeld’ eigenlijk ‘zwijggeld’? Is toekenning van wachtgeld op voorwaarde dat verder over wat er gebeurd is gezwegen wordt de wijze waarop leidinggevenden bij de politie met hun ondergeschikten mogen omgaan? En het lijkt niet alleen bij de politie zo te gaan. Hoeveel van zulke wachtgelders hebben we eigenlijk in Nederland? Met als vervolgvraag: uit welke budgetten worden zij betaald? Hoeveel kost dat?

Eerste resultaten van het dossier-onderzoek

In eerste aanleg bestond mijn onderzoek uit het verzamelen van documenten (het personeelsdossier van ‘Y’ was immers vernietigd maar niet alle kopieën waren verdwenen), lezen en doorvragen bij ‘Y’. Dat leidde al relatief snel tot de conclusie dat de Rijksrecherche moest worden ingeschakeld omdat er voldoende aanwijzingen waren van ambtelijk crimineel gedrag bij de politie.

In het weekend van 26/27 januari 2013 bel ik met een hoge politie-officier die ik nog persoonlijk ken van een eerdere samenwerking bij de opleiding van buitenlandse politie-officieren in het kader van mijn corruptie/integriteit specialisatie. Ik meld hem wat ik aan het doen ben inzake ‘Y’ met de toevoeging dat ik vermoed eraan toe te zijn het dossier dat langzamerhand bij mij ontstaat inzake deze kwestie over te dragen aan de RR zoals dat door de wet verwacht wordt van elke burger die denkt kennis te hebben van het begaan van een misdrijf. Dit contact zorgt ervoor dat ik op de morgen van 30 januari 2013 opgebeld word door dhr Henk Hummel, 2e man van de Rijksrecherche, inzake ‘Y’. Dit telefoongesprek leidt tot een gespreksafspraak bij mij thuis op vrijdag 8 februari 2013.

Dhr Hummel wil in eerste instantie geen stukken ontvangen, want die moet hij ‘verplicht registreren en het gesprek zelf wordt dan ook een formeel gesprek en daarvoor is het nu nog te vroeg’. Onze afspraak luidt dan ook dat hij informeel met mij komt spreken, we zien dan eventueel stukken in, en bespreken wat de verdere voortgang zou kunnen zijn. Bij dat gesprek komt ook een medewerkster, Saxion-collega, die verslag maakt (zij specialiseert zich binnen onze onderzoeksgroep op ‘de ontwikkeling van het moreel contract tussen verschillende mensen die een rol spelen in een netwerk, om dat te kunnen verklaren’) en bij de besluitvorming schuift tevens mijn collega Johan Wempe nog aan.

Al over de telefoon deel ik mee dat ik mij niet zie als opsporingsambtenaar en dat deze zaak ons eigenlijk bij toeval in de schoot is geworpen, maar ons toch wel zorgen baart ‘tegen de achtergrond van onze belangstelling voor macht en machtsuitoefening in bestuurssystemen, vervlechting van belangen, en oneigenlijke machtsuitoefening’.

Ten dienste van het gesprek stelde ik een dossier samen dat alle, voorzover ik dit op dat moment overzien kon, essentiële informatie bevatte: 130208, dossier ‘Y’ […]  voor gesprek met dhr Hummel.

Na een goed verlopen gesprek krijgt dhr Hummel informeel mijn dossier mee. De nadruk in dit document ligt op de kennelijk ongebruikelijke afhandeling van de Gorcumse zaak door de superieur die zich beledigd achtte en niet daarvoor het Openbaar Ministerie inschakelde, en op het NFI-document. ‘Dhr Hummel wil vooral achterhalen wat er aan de hand is met het NFI document. Hij kan ons later de uitslag van het onderzoek meedelen maar geen details geven over hoe dit resultaat is bereikt’, zo staat het in het verslag. Dhr Hummel beveelt mij een gesprek aan met Mw Germaine Willink, de betrokken politie-officier, om ook haar kant van het verhaal te horen. Daartoe doe ik verscheidene pogingen en ik verneem dat ook binnen het politie-apparaat zij hierop gewezen is. Ik ben er tot nu toe (september 2013) niet in geslaagd contact met haar te leggen. Dhr Hummel zou me voorzien van haar contactgegevens maar heeft dat helaas tot nu toe nagelaten. Via de politie Rotterdam stuitte ik op een ‘privacy-bescherming’. Wederhoor was dus niet mogelijk.

Op 1 maart 2013 stuur ik aan dhr Hummel in zijn functie als Plv Directeur Rijksrecherche de volgende brief (per post omdat ik van hem geen e-mail-adres heb):

Na ons gesprek bij mij thuis [… ‘Y’] verwachtte ik snel door te kunnen werken om die zaak daarna ook achter mij te kunnen laten. Toen u vertrok liet u in elk geval bij mij het gevoel achter dat ik toch niet zonder reden u voldoende informatie had aangedragen om duideljlk te maken dat er bij de politie in Zuid-Holland Zuid het nodige is misgegaan rond een kort ingezonden briefje in een lokaal krantje zonder enige maatschappelijke betekenis. Voor mij betekende dit dat ik niet ten onrechte een beroep had gedaan op een ‘gesprek met de Rijksrecherche’.

Aan het einde van ons gesprek heb ik toegezegd een gesprek te willen arrangeren met Mw Willink die bij het ontstaan van deze zaak […] tenminste betrokken was, zo niet de oorzaak was van die zaak. Ik heb duidelijk gemaakt dat het mij en mijn collegae van SAXION er niet om gaat een schuldige aan te wijzen. Wij zijn met name geïnteresseerd in het antwoord op de vraag hoe de verhoudingen liggen in ‘de politie’ tussen hoog en laag met een scheidslijn ergens bij rang nummer 9 en hoe formele en informele verhoudingen het beleid bepalen en van invloed zijn op besluitvorming. Wij kijken in onze onderzoekingen graag naar machtsverhoudingen en de consequenties van het op elkaar inwerken van formele en informele macht, met name tegen de achtergrond van ons eigenlijke werk: het onderzoeken van corruptie gedefinieerd als misbruik maken van toevertrouwde macht. We zien daarbij dan dikwijls dat netwerken bestaan van elkaar goed gezinden die zogezegd elkaar de bal toespelen en die dan zonder ook maar een wet te overtreden toch op een verkeerde manier bezig zijn.

Tegen deze achtergrond hebben we aan het eind van onze bespreking afgesproken dat u binnen de Rijksrecherche verder aandacht zou gaan besteden aan het dossier zoals dat door ons was gereconstrueerd, en aan u is meegegeven. U zou mij dan op een later moment nog informeren over de resultaten van uw werk voorzover u daarvan aan mij informatie mag geven. U begreep dat dit niet onze eerste prioriteit heeft, hoewel ik wel graag die informatie heb en, mocht blijken dat er onregelmatigheden hebben plaats gevonden, in hoeverre de consequenties daarvan verzacht of opgeheven kunnen worden voor de politieambtenaren die er eerder door getroffen werden op enigerlei wijze tegemoet te komen. Ik heb zo een resultaat voor ons als ‘bijvangst’ betiteld. Intussen is lopende ons werk in deze zaak […] de gedachte gegroeid dat ‘eervol ontslag met toekenning van doorbetaling van een volledig salaris in de vorm van een wachtgeld’ mogelijk toch beter gezien kan worden als de toekenning van een ‘zwijggeld’, ook daarover spraken wij even. Dit maakt het geheel voor ons alleen nog maar meer interessant.

Ik zou proberen een gesprek te krijgen met Mw Willink, de toenmalige commissaris van politie  in Gorkum, al was het maar om in elk geval ook haar kant van het verhaal en mogelijk van haar bewijsstukken / documenten te krijgen. Nadien heb ik van u niets meer gehoord dan dat ik met u belde om te melden dat ik haar adres niet krijgen kon bij de politie. Ik heb er alle begrip voor dat haar adresgegevens worden afgeschermd. Daar zal de politie wel leergeld voor betaald hebben. Maar ook op mijn vraag dat zij mij dan belt en van haar kant het initiatief neemt met mij te praten, gebeurt niets.

U beloofde mij in dat telefoongesprek dat u ervoor zou zorgen dat ik, ofwel haar adresgegevens zou ontvangen, ofwel dat ervoor gezorgd zou worden dat zij met mij contact zou opnemen voor een bespreking […]. Helaas is geen van deze opties ook uitgevoerd.

Mag ik u vragen aan deze zaak nog zorg te laten besteden zodat dit gesprek ook gearrangeerd gaat worden?

[… afsluitende zinnen].

Het vervolg bij de politie

Op 9 maart stuur ik een e-mail aan dhr Hummel (dat e-mail adres is een eigen fabrikaat samengesteld naar het model van andere e-mail-adressen van RR-personeelsleden) met de mededeling dat ik op 1 maart een brief aan hem stuurde die onbeantwoord is gebleven en dat contact leggen met Mw Willink tot nu toe niet gelukt is.

Mijn probleem is dat ik toegezegd heb een gesprek te zullen arrangeren met politie-commissaris Mw Willink om ook haar kant van het [… ‘Y’]-verhaal te vernemen. Dat lukt niet omdat de politie (kennelijk om goede redenen) nogal zuinig is met het verstrekken van adressen. Ook boodschappen van mij om aan haar mijn vraag door te geven mij te bellen zodat we tot een afspraak kunnen komen hebben tot nu toe tot geen resultaat geleid. Van mijn brief aan jou van 1 maart 2013 weet ik niet of die je bereikt heeft, daarin meldde ik o.a. hetzelfde. Datzelfde geldt voor mijn telefonisch op je bureau in Den Haag bij de telefonie-receptioniste gisteren achtergelaten bericht.

Op 13 maart laat dhr Hummel mij weten:

Het emailadres is correct. Op dit moment heb ik mw Willink nog niet in persoon gesproken. Wel heb ik via haar secretariaat verzocht contact met mij op te nemen. Zodra zij dit heeft gedaan zal ik haar je verzoek voorhouden in de hoop dat zij je zal bellen.

Dat bericht wordt op 14 maart opgevolgd met zijn bericht:

Ondertussen heb ik contact gehad met mw Willink en haar het verzoek voorgelegd. Zij verwees mij naar haar korpsleiding, omdat deze affaire vanuit een centraalpunt behandeld wordt. Om die reden doe ik je de naam van Herman Ten Velde toekomen [… adres]. Hij is gaarne bereid je te woord te staan.

Op 15 maart bevestig ik per e-mail aan dhr Ten Velde mijn beschikbaarheid voor een gesprek. Ik laat de keuze van tijd en plaats aan hem.

Op 18 maart laat dhr Ten Velde mij per e-mail weten:

Uw verzoek is intern binnen de eenheid Rotterdam besproken. Omdat ik niet helemaal tot in de haarvaten met dit onderwerp op de hoogte ben is besloten dat e.e.a door mijn collega, de commissaris van politie dhr N. Slikboer, verder zal worden opgepakt. Dhr Slikboer is afkomstig uit de voormalige politieregio Zuid-Holland-Zuid en is overal van op de hoogte.

Op vrijdag 22 maart stuur ik per e-mail aan dhr Hummel een overzicht van de bereikte stand van zaken. Ik citeer uit dat overzicht::

Ik heb zojuist gebeld met dhr N.Slikboer te Dordrecht commissaris van politie waarvan ik het telefoonnummer vond op een brief uit 2011 […], een brief waarvan hij kennelijk het concept geschreven had. […]

[…] Uit zijn beantwoording in ons telefoongesprek vanmorgen bleek dat ook hij het niet te vroeg vond. Ik kon het antwoord mondeling onmiddellijk krijgen, het zal volgende week schriftelijk volgen. Ik wacht dus op die brief, hoewel ik denk dat het voor ‘de politie’ verstandiger zou zijn niet een brief te laten uitgaan aan mij met de teneur zoals die nu aan mij door dhr Slikboer werd geschetst. Daarom schrijf ik je nu dan ook.

De kennelijk nogal ‘hete aardappel’ (als ik zo mijn analyse van de zaak ‘Y’ kortheidshalve mag aanduiden) wordt naar mijn smaak toch al te veel doorgeschoven van de een naar de ander. Mw Willink wil geen wederhoor mogelijk maken, dhr Ten Velde zou er zich mee bezig houden (zo werd mij bericht), deze schuift het dossier door naar dhr Slikboer die traag tot antwoorden komt. Bovendien denk ik dat hij niet kwalificeert gezien de inhoud van een brief uit 2011 gericht aan ‘Y’ die in mijn bezit is, die hij heeft opgesteld met een dusdanige inhoud dat daarna moeilijk verwacht kan worden dat hij twee jaar later met ‘open mind’ het dossier nog eens zal bekijken. Ik denk inmiddels dat hij dat toen al had moeten doen. Ik kan me indenken dat hij aan diskwalificatie van zijn toen gevelde en opgeschreven oordeel geen medewerking wil verlenen. Zoiets mag ik ook niet van hem verwachten. Hij had die taak dan ook niet van dhr Ten Velde mogen krijgen, maar die draagt mogelijk geen kennis van deze brief uit 2011.

De heer Slikboer was bepaald niet terughoudend in ons telefoongesprek. Dat weet ik positief te waarderen. Maar niet het antwoord zoals hij aangaf dat het ongeveer zal luiden: (1) met ‘Y’ hebben wij geen arbeidsrechtelijke relatie, en die berichten wij dus niets, en (2) aan u zal ik antwoorden dat wij met u al helemaal geen relatie hebben, u krijgt van ons geen inzage in stukken, noch anderszins informatie of medewerking, aan u hebben wij geen boodschap. Hij voegde er overigens aan toe dat de brief die hij volgende week zal versturen op een meer hoffelijke wijze geschreven zal worden, ‘met alle respect’. Ik heb hem verzekerd dat voor mij de inhoud van zijn boodschap telt en niet de verwoording en dat ik wel hou van klare taal.

Ik vrees dat zo’n brief de hele afhandeling van de zaak rond dhr [… ‘Y’ ] alleen maar meer op de spits drijft en dat lijkt mij is niet verstandig. Daarom zou dan ook zo’n brief niet geschreven en verzonden moeten worden. Dank zij mijn bestudering van deze zaak en de contacten die ik daardoor kreeg in politionele kringen, baart het mij in toenemende mate zorg te horen hoe tenminste een aantal mensen in de lagere rangen bij de politie zich niet herkennen kunnen in politiebeleid zoals zij dat waarnemen en waarbinnen zij moeten opereren. Ik kreeg ook van een politieofficier die ik hoogacht en die ik mijn analyse liet lezen, en uiteraard op voorwaarde dat ik zijn anonimiteit zal respecteren, het advies mijn analyse toe te sturen aan de huidige politiechef Frank Paauw van de eenheid Rotterdam en zijn aandacht te vragen voor deze casus. Deze zelfde adviseur, als ik hem zo noemen mag, meldt mij dan echter tevens dat ik dan geen genoegen moet nemen met een ter hand stellen van het dossier aan de commissaris Henk de Jong, en ook niet aan de plv. korpschef Martine Vis. Je begrijpt dat ik dan nog meer begin te denken ‘wat is er aan de hand bij de politie’?

Aangezien ik ook van dhr Frank Paauw geen e-mail-adres heb en wat informatiegaring betreft nog niet verder ben gekomen dan het centrale politienummer, vraag ik me af of jij wellicht mijn analyse aan hem zou willen doorsturen zonder dat het risico wordt opgeroepen dat het blijft steken bij een secretariaat of een of andere medewerker en hem niet bereikt. Als dat niet zo is, laat me dat dan weten, dan zoek ik wel een andere weg via de burgemeester of de Officier van Justitie in Dordrecht. Gemakshalve hang ik die analyse voor jou hier nogmaals aan.

Bij dit e-mail-bericht voegde ik ter informatie mijn document 130319, finaal rapport Y en de politie.

Op 29 maart 2013 laat dhr Hummel mij weten:

Ik zal er voor zorgen dat het bedoelde rapport wordt doorgezonden aan het secretariaat van de heer Paauw.

(Van 24 tot 30 maart werk ik in Roemenië in het kader van een regeringsproject gericht op meer samenwerking tussen niet-gouvernementele organisaties en de politie tegen corruptie. Mijn aandacht voor het ‘Y’-dossier in Nederland verslapt hiermee).

Intussen ontvang ik thuis over de post een brief dd 26 maart 2013 uit de politie-regio Rotterdam:

Organisatieonderdeel Eenheid Rotterdam

POLITIE District Zuid-Holland-Zuid
Afdeling Staf
Behandeld door N. Slikboer
Functie Hoofd stafbureau
Postadres Postbus 70023 .
3000 CD Rotterdam
Bezoekadres Vissersdijk Beneden 2
3319 GW,Dordrecht
Telefoon 786303904 —
E-mail nico.slikboer@zuid-holland.politie.nl

IOns kenmerk 2013z70218
Uw kenmerk
In afschrift aan
Datum 26-03-2013
Bijlage(n) 0

Pagina 1

Onderwerp [… ‘y’ ]

Geachte heer Van Hulten,
Per mail ontving ik uw schrijven van 15 maart 2013 met een bijlage getiteld “Dossier [… ‘Y’] voor gesprek met de heer Hummel”. Deze mail kwam via de heer Hummel van de Rijksrecherche en de heer Ten Velde van de eenheid Rotterdam van de Nationale politie bij mij.
In deze mail verzoekt u om een gesprek naar aanleiding van het bijgevoegde dossier.
Zoals u uit het dossier duidelijk zal zijn, heeft de voormalige regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, thans onderdeel eenheid Rotterdam van de Nationale politie, de afgelopen jaren veel te doen gehad met de heer [… ‘Y’ ].– — – – — ~ —

Een arbeidsconflict tussen de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid en de heer [… ‘Y’ ] is geëindigd in een aan de heer [… ‘Y’ ] toegekende wachtgeldregeling.
Voor de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid is hiermee het dossier [… ‘Y’ ] gesloten.
Omdat er tussen u en de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid geen juridische relatie bestaat zal ik niet met u in gesprek gaan over dit dossier. Ook zal ik de door u in het dossier geformuleerde vragen niet beantwoorden. Ik ben niet bereid dit dossier te heropenen.

Dit standpunt wordt mede ingegeven door het feit dat de heer [… ‘Y’ ] in de afgelopen jaren zijn zaak bij verschillende instanties en personen onder de aandacht gebracht heeft, hetgeen ook toen geen aanleiding was voor nieuw onderzoek.

Ik begrijp dat dit antwoord voor u onbevredigend kan zijn, maar het is niet anders .

. Hoogachtend,

[Was getekend door] H.de Jong EMPM
Dagelijkse leiding politie Zuid-Holland-Zuid

Daarmee eindigt mijn contact met de Rijksrecherche en met de politie in Zuid-Holland-Zuid. Voor de politie geldt kennelijk dat als een interne zaak administratief is afgehandeld dat die dan ook extern inhoudelijk niet meer bestaat.

Toch niet het einde van de politiebemoeienis

Enkele weken later blijkt dat dit toch niet het einde was van de bemoeienis van Politie Zuid-Holland-Zuid met ‘Y’, zijn ontslag en mijn onderzoek. Dezelfde commissaris die mij schreef dat dit dossier voor hem gesloten was en bleef, nam contact op met ‘Y’!
Dat wordt mij gemeld door ‘Y’. Op 2 mei 2013 ontvang ik van ‘Y’ het volgende bericht per (e-mail):

Geachte heer Van Hulten,                              Vuren, 2 mei 2013

Ter afsluiting wil ik u het volgende niet onthouden. Afsluiting omdat ik me zelf heb voorgenomen niets meer te ondernemen m.b.t. mijn ontslag maar dat had ik volgens mij al bericht.

Een deel van mijn afsluiting was dat ik mevrouw Willink een brief geschreven heb waarin ik min of meer mijn gevoelens en mijn situatie heb geschilderd met daarbij de constatering dat wat mij betreft voor mijn gemoedsrust en gezondheid het nu van mijn zijde ‘over en uit’ is 

[navraag bij ‘Y’ leerde mij dat hij geen kopie gehouden heeft van die brief, ik betreur dat, zijn brief aan haar is niet beantwoord, MvH].

Des te opmerkelijker was het daarom dat ik vorige week benaderd werd door Henk de Jong, commissaris van politie en deel uitmakende van de korpsleiding met de vraag of ik genegen was een gesprek aan te gaan ‘omtrent de briefwisseling welke de laatste jaren heeft plaatsgevonden tussen mij en de korpsleiding’. Vreemd want ik heb de laatste drie jaar behoudens de brief aan mevrouw Willink geen brief meer aan hen gestuurd.

Ik heb direct ook aangegeven dat ik zo een soort gesprek jaren geleden al diverse malen heb aangevraagd maar toen gewoonweg geschoffeerd werd en men toen niet de behoefte had om met mij in gesprek te gaan. Men berichtte mij zelfs dat men niet de behoefte had om met mij in gesprek te gaan.  Ik heb ook gevraagd of het een gesprek zou zijn ‘onder vier ogen’ en dat werd mij verzekerd. Over dit laatste had ik dus mijn twijfels, ik ken de leiding een beetje want die kiest in dit soort situaties vaak voor de zg. ‘tribunaal vorm’ zoals wij dit binnen Zuid-Holland-Zuid noemden.

Ik had dus mijn twijfels bij dit gesprek en eigenlijk ben ik beleefdheidshalve en een beetje uit nieuwsgierigheid toch gegaan.

Gister had dit gesprek plaats en gelijk ‘kwam de aap uit de mouw’. Zoals ik al voorspeld had was dhr. De Jong niet alleen maar in het gezelschap van dhr. Wouters, hoofdinspecteur van het Bureau Interne Zaken (BIZ) die daar naar gevraagd louter en alleen ‘als notulist’ maar wel een heel dure aanwezig was.

Er zal dus wel weer een uitgebreid verslag in mijn dossier komen.

De openingszin was dat ze er mee zaten dat ze ‘in het nieuws waren geweest’ maar ook benaderd waren door u en door ‘een meneer’ van de Rijksrecherche.

Ik heb ze toen haarfijn verteld dat ik in contact gekomen was met u, dat u mij gevraagd heeft of u mijn zaak mocht onderzoeken en dat ik daar mee akkoord gegaan ben. Ik heb gezegd dat ik grote delen van mijn dossier aan u ter beschikking gesteld heb en dat ik een persoonlijk gesprek met u heb gehad maar dat ik uiteraard totaal geen invloed had op de uitkomst of bevindingen van het onderzoek. Het onderzoek had in alle onafhankelijkheid plaatsgevonden.

Nieuwsgierig heb ik hen gevraagd waarom daarover door hen geen contact met u is opgenomen omdat u daar ook verzoeken voor heeft gedaan maar ook dat u als onderzoeker na gedegen onderzoek (eind)verantwoordelijke bent voor het tot stand gekomen rapport, de bevindingen daarin en de uiteindelijke publicatie.

Buiten het feit dat men een beetje minderwaardig over u opgaf, ‘een of andere Van Hulten van een of ander onderzoeksbureau’  had men duidelijk verder geen boodschap aan uw bevindingen, men wist uw bevindingen constant handig te omzeilen of men negeerde mijn opmerkingen hier over, alles was mijn fout en het was mijn schuld dat ik hen nu belastte met een wachtgelduitkering, men kon dat geld wel beter gebruiken. […]

[Hierna heb ik kortheidshalve 59 regels, 719 woorden, geschrapt, voor een deel herhalingen door ‘Y’ van informatie die al in het onderzoeksdossier staat betreffende tegenwerking elders een baan te vinden of bij de politie in Rotterdam terug te komen, MvH].

Hoewel het gesprek in alle vriendelijkheid plaats vond had ik er achteraf toch een wrange smaak van in de mond.
Nu al acht jaar weg heb ik mij weer laten ringeloren, ben ik toch weer op komen draven maar ik ging er van uit dat er misschien voor beiden ‘wat positiefs in zat’ maar ze zijn nog geen steek veranderd. Minachting voor en geen boodschap aan anderen, overduidelijk volkomen maling aan uw onderzoek.

Een constructief gesprek was dus duidelijk niet hun insteek, hun insteek is wel duidelijk geworden, snel aan het werk zodat ik hen niets kost en voor de rest mond houden.  Kennelijk heeft dhr. De Jong opdracht gekregen om te kijken of hij in zijn kostenlijstje kon snijden en wilde daar gelijk mee mij maar ook uw bemoeienis even de kop indrukken.

Ik wilde u dit niet onthouden, u en ik weten nu beiden waar we ( volgens de politieleiding dan) staan.
Vr. gr. [… ‘Y’]

Op 30 juni 2013 laat ‘Y’ mij in een wederom lange e-mail veel weten. Allereerst dat hij op 20 juni een brief heeft gestuurd aan dhr De Jong met de vraag of hij op steun kan rekenen bij komende sollicitaties bij de politie of naar verwante functies bij particuliere bedrijven. Daaruit licht ik de volgende passage:

Als test heb ik de volgende dag gesolliciteerd bij het KLPD echter ben ik inmiddels afgewezen. Uit niets bleek dat dhr. De Jong die ik gelijk op de hoogte heb gesteld van deze sollicitatie ook maar enige inspanning ten gunste van mij heeft verricht.

[…]

Als ik de rit uit moet dienen heb ik in 17 jaar tijd bijna 600.000 euro wachtgeld ontvangen en waar voor … alleen maar omdat ZHZ mij koste wat kost kwijt wilde en maling heeft aan de besteding van belastinggeld?

Van eventuele verdere, latere ontwikkelingen bij de politie heb ik geen weet.

Voor alle zekerheid stuur ik op 14 september 2013 nog een e-mail aan de 2e man bij de Rijksrecherche, Henk Hummel, om te achterhalen of er wellicht meer te melden is. Ik ben namelijk van mening dat we dit onderzoeksrapport nu niet zonder meer in de prullenbak mogen laten vallen. Het minste is toch wel dat ik/wij van SAXION de kans krijgen het met terzake deskundige politiemensen te bespreken en ons te laten uitleggen wat wij verkeerd zien dan wel verkeerd begrepen hebben. Tot op de dag van vandaag 27 september 2013, is die e-mail niet beantwoord.

Het vervolg in de publiciteit

Vanaf een zeer vroeg moment blijkt KRO-Brandpunt geïnteresseerd te zijn in ons werk met betrekking tot het dossier ‘Y’. Dat begon tijdens de ‘corruptieweek’ in oktober 2012 door een vraag om informatie van Brandpunt (Mw Machteld Veen). Dit bleef doorlopen door herhaald contact opgenomen door Brandpunt, terwijl ik haar van tijd tot tijd voorzag van informatie over de stand van zaken aan onze kant.

Wij zochten echter geen publiciteit en wilden eerst ons werk doen en afronden. Hoewel langzamerhand in onze onderlinge contacten het besef groeide dat we bezig waren aan een zaak te trekken waar in elk geval de politie niet veel belangstelling voor had (en dat is dan een zwak geformuleerde samenvatting).

Op 20 maart 2013 voorzie ik Machteld Veen van de documenten 130319 finaal verslag ‘Y’ en 130320, Slotberichten dossier ‘Y’:

Hiermee heb je ongeveer het hele verhaal. Ik heb uiteraard een dossier van enkele honderden pagina’s.

Wij worden echter publicitair meegezogen door twee initiatieven die wij niet hadden opgezet of gezocht.

  1. Op 26 maart vraagt Wilfred Scholten van de NCRV mij om een interview over integriteit in het openbaar bestuur. Dat interview verschuift naar collega Willeke Slingerland, mede wegens mijn afwezigheid in Roemenië. Op 11 april neem ik opnieuw contact op met dhr Scholten (ik stuur het ook aan de hoofdredactie van Trouw) en stuur hem toe het dossier 130404 plus de afsluitende brief van Politie Zuid-Holland-Zuid 130326: dat er met mij geen relatie bestaat en dat ik dus verder niet in aanmerking kom voor inlichtingen of inzage in stukken.

Dhr Scholten reageert met de toezegging het geheel te lezen en ‘erop terug te komen’.

  1. Op 28 maart laat ‘Y’ weten:
    Onverwacht staan twee journalisten bij mij voor de deur. Dit waren Ellen & Arie Bonefaas van de nieuwssite www.ronddelinge.nl, een nieuwssite met over het algemeen regionaal nieuws.

Van onze kant laat ik aan ‘Y’ weten dat het wenselijk is vooralsnog media-stilte te betrachten om ook de politie de kans te geven op ons onderzoek te reageren en de naar onze smaak noodzakelijke vervolgstappen te zetten. Als blijkt dat de reacties van de politie teleurstellend en afwerend zijn, verandert aan onze kant deze houding.

Op 4 april 2013, 22.13 u., laat ik aan ‘Y’ weten:

Mijn voorstel is nu dat u aan deze beide journalisten/websitebeheerders van www.ronddelinge.nl laat weten dat ze mijn rapport mogen plaatsen.

Zorg er dan wel voor dat ze de nu bijgevoegde versie met nr. 130404 plaatsen en vorige edities verwijderen uit hun computers.

Ik ga deze zelfde tekst toesturen aan enkele journalisten met een verzoek er aandacht aan te geven met de mededeling dat het rapport gaat verschijnen op uw nabije website.

Ter toelichting dient dat sinds 19 maart wij voor ons nieuwe informatie ontvingen die het noodzakelijk maakte de ‘finale’ rapportage van 19 maart daarmee uit te breiden. Inhoudelijk verandert dit echter niets aan de zaak-‘Y’. Het resultaat is nu dit rapport met nr. 130404. Dat is dan ook publiekelijk toegankelijk.

Ellen & Arie laten op 5 april weten dat hun samenvatting met verwijzingen naar het volledige rapport op hun website is geplaatst, zie :

http://www.ronddelinge.nl/politiecommissaris-willink-misbruikte-gezag-om-brigadier-te-ontslaan/

Ik plaats het rapport op www.corruptie.org > onderzoek > Recent posts > Onderzoeksrapport “Y” en de politie.

Het rapport 130404, Finaal rapport ‘Y’ en de politie is ook daar nog steeds toegankelijk.

Ook op 4 april 2013, 13.14 u., meld ik per e-mail aan Johan Wempe en andere collegae in het onderzoek:

Op mijn verzoek belt mij zojuist Machteld Veen.

Ze heeft de rapportages gelezen, maar komt tot de conclusie dat er rechtstreeks voor Brandpunt te veel te doen valt aan aanvullend onderzoekswerk om er een uitzending van te maken. Ze erkent dat dit een keuze is. Andere onderwerpen staan bij hen momenteel meer in de aandacht.

Ik informeer ze tevens dat ik tegelijkertijd ‘Y’ laat weten dat KRO-Brandpunt zijn dossier laat vallen wegens het stellen van andere prioriteiten en dat ik andere journalisten zal informeren.

Ik informeer rond die datum Joep Dohmen van NRC Handelsblad die terug laat weten dat hij mijn informatie heeft doorgegeven aan Jan Meeus voor verdere afwerking, nooit meer iets van gehoord, ook niet na een rappel op 19 augustus 2013. Voorts op 9 april en op 8 september het Tweede Kamerlid Mw Kooiman van de SP die eerder kamervragen stelde. Geen reactie. Niels Dekker van het AD die een artikeltje plaatste op 19 juli 2013, en in een antwoord-mail aan ‘Y’ meldde dat hij het dossier had overgedragen aan de ‘research redactie’. Niet opgevolgd met informatie. Bij de VPRO liet Mw Yvette Nieuwstad na toegezonden informatie niets meer van zich horen. Ik informeerde ook op 25 juli en op 19 augustus bij Nieuwsuur Eelco Bosch van Rosenthal, beide malen antwoordde hij erop ‘terug te zullen komen’.

Ik stel nu voor het te sturen naar de zojuist geopende ‘klokkenluiderssite’, dan zien we wel wie erop af komt!

*****

———————————————————————————————–

 

 

140430, ‘Y’ in het kort, 2e nasleep

Eerdere rapporten 130404, nasleep 130912, dit is 2e nasleep 140430, ‘Y’ in het kort.

 

Op 16 juni 2005 is een politieagent eervol ontslagen met wachtgeld en pensioengarantie. Geen wereldschokkend feit, toch wel iets dat in elk geval onze aandacht verdient, al was het maar omdat hij ons als belastingbetalers in de resterende 17 jaar tijd tot aan zijn pensioen 600.000 euro kost over al die jaren op voorwaarde dat hij niet werkt. Geen sollicitatieplicht.

Als je dan even verder kijkt dan leer je al snel dat hij niet het enige ‘geval’ is. Dat maakt het al interessanter. Hoe groot de ‘vermenigvuldigingsfactor’ is die zou moeten worden toegepast als er meer soortgelijke wachtgelders benoemd worden, heeft mijn onderzoek niet getracht als uitkomst te vinden, maar in een tijd waarin de overheid extra op de centjes moet letten is ook dat wel een relevante vraag. Die 600.000 euro had nuttiger anders besteed kunnen worden. En wellicht gaat het om tientallen (zonder enige eigen zoek-inspanning te leveren heb ik er nu al drie) of honderden wachtgelders in het geheel van de rijksdiensten? Een dezer dagen toevallig ontmoette politie-officier weersprak mij toen ik het aantal gevallen bij de politie aangaf als ‘vermoedelijk enkele tientallen’. ‘Maar mijnheer Van Hulten, alleen al bijde politie gaat het om honderden’.

Zijn ‘geval’ wordt echter helemaal interessant als je wat ‘Y’ overkwam (een ontslag dat hij overigens deels zelf in gang zette) eens wat nader bekijkt. Geen andere conclusie is mogelijk dan dat hier onrecht geschiedt, zoals beschreven in het hier volgende.

De aanleiding voor zijn ontslag was een futiliteit, een ingezonden stukje in de Gorcumse Courant, die op zijn hoogst een berisping waard was geweest door zijn meerdere in de politiedienst. Dat dacht aanvankelijk ook die meerdere, Commissaris van Politie Mw Germaine Willink, toen zij zelf opschreef dat zij ‘de anonieme schrijver uitnodigt zich bekend te maken om haar in haar gezicht te zeggen wat hij tegen haar heeft’. Een zeer adequate reactie. Toch wordt de man uiteindelijk het corps uitgezet. De situatie escaleerde in strafmaat-niveau van berisping naar ontslag. En dat kon alleen maar ‘eervol’ en ‘met wachtgeld’ omdat er geen voldoende ontslaggrond was. Maar als er geen valide ontslaggrond was, wie gebruikte er dan zijn macht onterecht om toch te ontslaan? En wat gebeurde er op weg naar dat ontslag?

Het ‘geval’ van deze politieagent is niet door mij gezocht. Het kwam min of meer toevallig op mijn weg na wat publiciteit over corruptie eind 2012 (Jos van Rey en Hooijmaijers). Ik besteedde er eigen onderzoekstijd aan tussen oktober 2012 en april 2013. Dat onderzoek resulteerde in een ‘finaal rapport’ na een kleine aanvulling afgesloten met als nummer 130404, finaal rapport Y en de politie (aangezien de politieman onbenoemd wil blijven is hij ‘Y’ geworden).

Ik stelde de uitkomsten van mijn onderzoek persoonlijk ter hand aan de plv. chef van de Rijksrecherche (RR) omdat ik concludeer tot mogelijk onrechtmatig zo niet crimineel gedrag van een Commissaris van Politie en van drie ambtenaren van het NFI, met het verzoek de feiten nog eens na te lopen en te beoordelen of ik wel de juiste feiten en die in al hun volledigheid verzameld had, en of hij dan ook de door mij getrokken conclusies nog eens onder de loep wilde nemen. In 130404 beschrijf ik hoe mijn rapport aan de RR vervolgens langs allerlei politie-functionarisen geleid werd, of beter gezegd van de een naar de ander werd doorgeschoven als de bekende ’hete aardappel’. Van de RR naar Mw Willink (die mij geen wederhoor-mogelijkheid in mijn onderzoek gunt), die doorverwijst naar haar korpsleiding, vervolgens Commissaris van Politie Herman ten Velde,  vervolgens Commissaris van Politie Nico Slikboer. Deze laatste tekent voor het concept van de brief die zijn superieur  aan mij zond dd 26 maart 2013. De brief beoogt duidelijk mijn bemoeienis met het geval ‘Y’ te doen beëindigen met de zin:

Omdat er tussen u en de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid geen juridische relatie bestaat zal ik niet
met u in gesprek gaan over dit dossier. Ook zal ik de door u in het dossier geformuleerde vragen
niet beantwoorden. Ik ben niet bereid dit dossier te heropenen.

Tot twee maal toe is in de loop van zaken rond ‘Y’ het woord ‘onzorgvuldig’ gevallen met betrekking tot de kwaliteit van de behandeling van zijn zaak. Zowel het Gerechtshof waar zijn zaak voorkwam als de Nederlandse Politiebond gebruiken het in hun rapportage. Zijn dossier passeert door de handen van het Tweede Kamerlid Mw Kooiman (SP), de minister in antwoord op Kamervragen, een Bestuursrechter, de vakbond, de Centrale Raad van Beroep, de Ombudsman. Terwijl mijn onderzoek als resultaat oplevert dat er veel mis was, wil intussen echter kennelijk niemand anders ‘reuring’ veroorzaken. Na de eerste toonzetting, kijken alle volgende beoordelaars weinig kritisch, en doen geen nieuw onderzoek.

De minst onvriendelijke uitleg van alle gebeuren die ik kan verzinnen is dat Mw Willink door de politietop ‘uit de wind’ wordt gehouden. In mijn verslaglegging neem ik zoveel mogelijk vragen op die gesteld hadden moeten worden om tot een sluitend en goede conclusie te hebben kunnen komen.

De hele zaak eindigt dus onbevredigend, maar er is meer. Zie hiervoor ook mijn vervolgrapport: 130912, Nasleep ‘Y’ corruptie, rev 27 sept. 2013

Dezelfde Commissaris van Politie die mij op 26 maart 2013 laat weten
> ik ben niet bereid dit dossier te heropenen, <

nodigt wel eind april 2013 ‘Y’ uit voor een gesprek naar zijn bureau te komen. Zo ‘gesloten’ is kennelijk dit dossier niet. Nogal dom is dat ‘Y’ op deze uitnodiging ingaat zonder zich te laten vergezellen door een (ex-)collega of advocaat. De uitnodiger zorgt er wel voor een getuige aanwezig te hebben, ook een politie-functionaris. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt, althans dat stelt de uitnodiger.

Vervolgens valt het dossier van deze zaak ‘Y’ bij elke journalist die het in handen krijgt stil. Ook voor hen is het kennelijk een ‘hete aardappel’. Wat staat erin of staat er niet in dat kennelijk schrik inboezemt? Iets wat wij van SAXION niet gezien hebben en/of hadden moeten weten? Brandpunt-KRO en NCRV hebben toegang gehad tot de informatie. Bij de NRC Joep Dohmen en Jan Meeus, geen antwoord. Op 15 januari 2014 heb ik informatie gestuurd aan de NRC Ombudsman, zonder enige reactie te krijgen.

Nadat de research afdeling van NRC het dossier had en verder niets meer van zich liet horen, deed ik diezelfde ervaring op met de research-afdeling van het AD.

Uiteraard heb ik vele documenten nog in huis en in mijn computer.

Het Jaarverslag (overigens alleen de maanden oktober-december 2012) van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid 2012, (voorheen Commissie Integriteit Overheid – CIO) meldt in punt17 in de bijlage:

17;  17-12-12 politie

De melder is werkzaam bij de politie. De melding ziet op het feit dat sprake is van een gebrek aan vertrouwen in de leidinggevenden en dat de cultuur als een ‘afrekencultuur’ wordt ervaren.
De melder ondersteunt het verhaal met formele stukken. Daarnaast laat de melder weten dat sprake is van belangenverstrengeling en oneigenlijk gebruik van bevoegdheden door zijn werkgever.
De melding is in vooronderzoek genomen.

Dit is een klacht welke naadloos over de zaak van ‘Y’ heen gelegd kan worden.

Hoewel, ‘Y’ klaagde in het verleden ook bij de CIO, echter wenste men zijn klacht toen niet te behandelen.

Vraag: Zou dit toch de klacht van ‘Y’ zijn of heeft nog iemand zich met soortgelijke klachten gemeld?

Vragen die extra opkomen:

Wat is de drijfveer om ten koste van alles en willens & wetens tegen beter weten in Mw Willink de hand boven het hoofd te houden…. wat zit daar achter ?

Wat weten dhr. Reuchlin en Klaas Langendoen over ‘de manier waarop mensen binnen de politie weggewerkt worden’? Er zullen veel overeenkomsten zijn.

Waarom wilde dhr Hummel alleen onofficieel met MvH spreken en alleen ‘off the record’ stukken ontvangen?

Wilde dhr Hummel mij alleen maar spreken om te horen ‘wat wij hadden’ en ‘hoe sterk onze zaak was’, en om te trachten de boel een beetje te sussen?

Het opeens kwijtraken en per ongeluk veel te vroeg vernietigen van stukken door politie en OM is een veel door hen beproefde methode?

Wat weten de politiebonden, daar moeten veel meer meldingen van soortgelijk gedrag liggen. Als de bonden maar mee willen werken.

Is de zaak ‘Y’ ‘op te hangen’ aan recente publicaties over angstcultuur binnen de politie?

Loog de minister in zijn antwoorden op de Kamervragen van Kooiman? Als dat zo is, dan is dit een zeer ernstige zaak !

Tenslotte, de jongste ontwikkeling:

Ik diende een klacht in bij het nieuwe Klachtenbureau van de Nationale Politie (Afdelng Veiligheid, Integriteit en Klachten). Ik ontving bevestiging van ontvangst dd 6 februari 2014, en opnieuw na toezending aanvullende documenten op 11 februari. Op 20 februari 2014 ontving ik bericht dat beantwoording meer tijd zou vergen dan verwacht. Opnieuw een ‘hete aardappel’-behandeling? De termijn is 14 dagen. Een antwoord van het Klachtenbureau mocht ik niet ontvangen.

Wel een antwoord van de Korpschef, mr G.L.Bouman dd 3 april 2014. Zo onafhankelijk is dat Klachtenbureau kennelijk niet. (Zie mijn pdf van die brief 140430).

Kort gezegd komt zijn brief erop neer dat hij onderzoek heeft laten doen. Door wie wordt niet meegedeeld, anders dan in de bewoording ’twee ervaren onderzoekers’, zonder enige eerdere bemoeienis met deze zaak. Het onderzoeksrapport wordt mij niet ter hand gesteld. ‘Privacy’-bescherming wordt daartoe ingeroepen als verklaringsgrond. De onderzoekers hebben wel van de Korpschef opdracht gekregen ‘om specifiek naar de procesmatige kant van deze zaak te kijken’. Merkwaardig om eigen ondergeschikten, en nog wel ‘ervaren onderzoekers’ zo uitdrukkelijk te laten weten dat zij inhoudelijk niets te zoeken hebben.

Gelukkig onderschrijft ook de Korpschef onze eerdere bevinding

‘ik stel vast dat gaande de verschillende procedures inhoudelijke kritiek is geleverd op de wijze van onderzoek. Dat is echter op geen enkel moment prominent reden geweest om de ingezette ontslagprocedure niet door te zetten’.

Hoe hij die conclusie zo pertinent kan stellen en hoe dat zou moeten blijken uit het opgedragen onderzoeksrapport laat hij te raden. Wat doet overigens het woord ‘prominent’ in deze beoordeling?

De ‘onherstelbaar verstoorde verhoudingen’ komen ook in deze brief weer voor. Maar zijn dan wel gedateerd, namelijk op 23 juli 2009. Geen wonder dat dit zo is: sinds 2004 zijn we inmiddels vijf jaar verder en na alles wat er gebeurd is tussen ‘Y’ en zijn korps/leidinggevende zou het hoogst verbazingwekkend zijn geweest als die inmiddels niet vertaald waren in ‘verstoorde verhoudingen’.

Tenminste opvallend te noemen in deze brief van de Korpschef is ook dat geen woord gewijd wordt aan het uitblijven van een Rijks Recherche onderzoek na overhandiging van mijn eerste dossier (maart 2013) en tweede (september 2013). Ik heb bij herhaling uitdrukkelijk gevraagd om ‘wederhoor’ bij betrokken politiefunctionarissen, en even uitdrukkelijk aangegeven dat onze bevindingen onderzocht dienden te worden om vast te stellen of en welke fouten wij eventueel in ons onderzoek gemaakt zouden hebben. Daarvan kunnen ook wij leren. Hoewel al onze documenten in handen zijn geweest van meerdere politie-officieren en afdelingen en ze wijd circuleren in politiekringen, is er niet een geweest die ons ook maar op één fout heeft gewezen. Integendeel.

Dr. Michel van Hulten, Lector Governance SAXION Academie Bestuur, Recht & Ruimte

michel@vanhulten.com, 0320-221 279

*****

——————————————————————————————-

140506, Zwijgen, zwijgen, zwijgen

 ZWIJGEN, ZWIJGEN, ZWIJGEN

Een promovenda beklaagt zich bij haar promotor [over een van zijn collega’s die haar ideeën stal], maar deze sust haar, ‘want stennis maken is niet goed voor je carrière en als beginnende onderzoeker verlies je zo’n gevecht met een professor altijd’, schreef emeritus hoogleraar Piet Borst op 3 mei 2014 in NRCWeekend onder de titel ‘geflest en in de steek gelaten’. Hij is altijd een rustig beoordelaar. Ik schrok van zijn uitspraak

Zulke titels hebben op mij een grote aantrekkingskracht sinds ik corruptie-onderzoek doe in Nederland. Wij denken collectief dat wij een nogal corruptievrij land zijn, zeker als wij  vergelijken met erkende boosdoeners als Roemenen, Nigerianen en politie en politici over de gehele wereld.

Eigenlijk is de verdenking van Borst een logisch vervolg op soortgelijke bevindingen in recente jaren. In mijn Corruptie, handel in macht en invloed, (Sdu 2011) beschreef ik al dat een voor de regering, Verkeer & Waterstaat, en de Rotterdamse Haven, onwelgevallige stelling over de Betuwelijn van de jonge doctor Michiel Roscam Abbing aan zijn Amsterdamse promotor tijdens diens lofrede de uitspraak ontlokte: ‘of hij nu nog wel als politicoloog een functie zou kunnen vinden’. Opnieuw de gedachte dat je door eerlijk te zijn brodeloos kunt worden.

Was het om dit te bevestigen dat ik slechts enkele dagen geleden een e-mail kreeg van een mij tot dusver onbekende Nederlander die mij schreef:
‘vooral door corruptie en nepotisme, wordt nog steeds ca 90% van het geld wat voor waterprojecten beschikbaar is verspilt. DGIS [Directoraat-Generaal Ontwikkelings-samenwerking] doet daar graag aan mee. Men zit zo vast in het systeem van vriendjes en eigen projecten, dat er niet meer uit te komen is. Ik heb een en ander als bewijs, maar heb ook gezien dat het geen zin heeft klokkenluider te zijn, […] men wil het gewoon niet weten, en er is zoveel geld mee gemoeid, vele miljoenen subsidies, dat er een zeer sterke doofpot lobby is.’

De heren Spijkers (bij Defensie) en Ad Bos (Bouw) hebben ervaren, net als vrijwel alle andere ‘klokkenluiders’, dat je op moet passen hoge heren in de weg te lopen. Het kost je je baan, je inkomen en daarna dikwijls je huis en je huwelijk.

Waar ik momenteel het meest van ondersteboven ben is dat zelfs als je een serieus onderzoeker bent, je publiceert twee boeken over de wijzen waarop corruptie bij ons voorkomt, je het vak academisch doceert, in het buitenland erkend bent voor je werk op dit terrein met oa. adviseurstaken bij de minister-president van Kameroen in 2007, en bij de vice-minister-president van Roemenie in 2013, dat dan toch als je een rapport instuurt aan de Rijksrecherche over waarnemingen die je deed in een zaak van publiek machts-misbruik waarbij uiteindelijk een politieagent op non-actief werd gesteld en vervolgens ontslagen, met het uitdrukkelijke verzoek aan de Rijksrecherche: je bevindingen eerst nog eens na te lopen en eventueel te melden op welke punten ik mij heb vergist, informatie onvolledig is, dan wel mijn interpretatie van de feiten onjuist is, dat dan blijkt dat wel allerlei hoge politiefuncionarissen zich met dat rapport bezig houden, maar dat de gemeenschappeljke noemer van al hun activiteiten is het rapport door te schuiven naar een ander. Het is kennelijk een wel zeer ‘hete aardappel’. Je moet er als politie-officier zo snel mogelijk vanaf zien te komen.

 

Zeer in het kort: wat gebeurde?

Op vrijdag 19 oktober 2012 vroeg een redacteur van NRC Handelsblad mij een ‘kort stuk’ te schrijven over achtergronden die ik zou zien ter verklaring van de corruptiezaken Jos van Rey en Ton Hooijmaijers die toen juist stevig begonnen op te spelen. Ik schreef toen: ‘Corruptie is in Nederland een taboewoord. In maatregelen tegen corruptie lopen we achter op vrijwel alle andere West-Europese landen. Onze regering tekende voor alle internationale verdragen, maar voert ze niet krachtdadig uit’.

Ik vroeg dat jaar, voor en na de Tweede Kamerverkiezingen, aan de lijsttrekkers van PvdA, GroenLinks en 50Plus, ‘corruptie in Nederland’ onderdeel te maken van het verkiezingsdebat. Hoewel corruptie ons jaarlijks miljarden euro’s kost, (die worden uiteindelijk betaald door alle consumenten en belastingbetalers gezamenlijk) speelde het thema vrijwel geen rol in de campagnes. NRC publiceerde op maandag 22 oktober 2012, dat maakte die week ‘corruptie’ tot hoofdthema in alle media tot en met een historiserende uitzending op zondag in OVT.

Die golf van publiciteit op zijn beurt veroorzaakte dat wij in de Bestuursacademie van SAXION Hogescholen in Enschede/Deventer een twintigtal dossiers ontvingen van mensen die in hun leven gemerkt hadden dat ze op een gegeven moment beter hun mond dicht hadden kunnen houden.

Een van hen leverde een aantal documenten die onze aandacht trokken. We kregen nog geen precieze kennis voorgeschoteld, maar vermoedden haast intuïtief dat in zijn geval er echt iets aan de hand was. Ik begon een onderzoek naar en in zijn dossier.

En daar begonnen de problemen. Dat dossier moest weer worden opgebouwd. Hij was ontslagen in 2005 na een akkefietje met zijn Commissaris van Politie (CvP), Mevrouw Germaine Wilting, chef in Gorcum in 2004, naar zou blijken een gebeurtenis die met een disciplinaire opmerking en mogelijk straf, had kunnen worden afgedaan. (Helaas is deze CvP niet beschikbaar gevonden voor een ‘wederhoor’-gesprek, dat had ik graag gewild: alle feiten van alle kanten bekijken).

Zij vond bij die agent een mogelijk tekort aan discipline. Ja, maar geen strafbaar feit dat ontslag eiste. Al snel bleek dat een deel van zijn dossier voortijdig, anderhalf jaar te vroeg, bij de politie vernietigd was. De politie stuurde een keurig excuusbriefje, maar het past wat mij betreft wel precies in het rijtje: filmrolletje Srebrenica, verloren transcript van telefoongesprek Van Rey, en verloren gaan van betaalbewijs voor enkele miljoenen staatsgeld bij minister van Justitie Opstelten.

Het komt steeds wel goed uit als een deel van een dossier ‘er niet meer is’. Bovendien heb ik bij geruchte vernomen dat de politie het dossier van ‘mijn’ ex-agent alleen maar weigert op te halen terwijl het elders in het justitiële apparaat gewoon aanwezig is. Maar ik heb geen opsporingsbevoegdheid.

Veel te laat leerde ik dat toen ik het door mij gereconstrueerde dossier aan de Rijksrecherche tweede man dhr Henk Hummel toevertrouwde, dat geen ander doel diende dan vast te stellen wat ik te weten was gekomen en wat voor bewijs ik in handen had. Evenzo bleek aan het eind van de rit dat, nadat ik van weer een andere CvP een brief kreeg dat de zaak was afgedaan en hij verder aan mij geen boodschap had, hij enkele weken later wel de ontslagen agent vroeg naar zijn bureau te komen. Stom genoeg ging die agent daar alleen heen. De CvP had ik zich wel van een getuige mede-politie-functionaris voorzien. Een geschreven verslag van die bijeenkomst (‘verhoor’?) is niet beschikbaar.

Ik zal het verzamelen van de relevante documenten niet verder beschrijven. Ik ben met mijn collegae op SAXION tot de conclusie gekomen dat vast staat dat door politie-ambtenaren in functie strafbare feiten zijn gepleegd. Dat is niet ons pakkie-an. Wij zijn geen Openbaar Ministerie. Daarom moest ons dossier naar de Rijksrecherche met het verzoek onze bevindingen nog eens goed na te lopen, en eventuele fouten aan te wijzen en ons dan bestraffend toe te spreken en van verder zoeken af te houden.

Dat gebeurde allemaal niet. Ik ben nu sinds maart 2013 met vele politiemensen in contact gekomen die allemaal kennis hadden of konden hebben van de feiten zoals ik die verzameld had. Niemand van hen heeft mij weersproken. Niemand heeft inhoudelijk gereageerd dat mijn rapport niet deugt, onjuist is of tekort schiet in onderbouwing. De klap op de vuurpijl is een brief van de opperste commandant van de Nationale Politie, die mij op mijn klacht dat deze zaak toch dient te worden uitgezocht liet weten dat hij er twee onderzoekers op had gezet met de opdracht vooral naar de gevolgde procedures te kijken. Waarom eigenlijk niet naar de inhoud? En wat dacht u als twee onderzoekers in dienst van de politie een onderzoek moeten doen naar collega politie-officieren? En ik mag niet weten wie dat zijn, en ik mag hun rapport niet zien? Is de kans groot dat zij fouten vinden bij collegae en die melden ?

Toen ik recent op een particuliere receptie met een mij onbekende man in gesprek kwam en vervolgens bleek dat hij politie-functionaris is, vertelde ik hem de essentie van mijn recente ervaringen met de Nederlandse politie, inclusief de consequentie die ik inmiddels gevonden had dat er nogal wat (ik schatte ‘enkele tientallen’) politiemensen een ‘wachtgeld’ genieten. Dat kost ons per jaar miljoenen.

Hij reageerde zonder enig aandringen van mijn kant met verbazing: ‘enkele tientallen? Honderden zul je bedoelen’. Ik heb al maanden geleden het begrip ‘wachtgeld’ voor uit de publieke dienst onterecht ontslagen mensen omgedoopt in ‘zwijggeld’. Er is veel bekend onder de mensen over het functioneren van onze maatschappij, en over de wijze van  functioneren van sommigen die met publieke macht zijn bekleed. Die deze publieke macht ten eigen bate aanwenden. De rest moet zijn mond houden voor baanbehoud, voor behoud van inkomen en promotiekansen, voor benoemingen. Is dat eerlijk?

De essentie van wat ik te melden heb staat al sinds voorjaar 2013 op het internet.

www.corruptie.org/onderzoeksrapport-y-en-de-politie/

Van politie noch van andere bestuurders heb ik ook maar één weerwoord ontvangen, laat staan de sommatie om die publiciteit te stoppen. Ik noem allen met name, niemand heeft nog bezwaar gemaakt.

Dr Michel van Hulten, Buitenplaats 49, 8212AB Lelystad, 0320-221279, m.h.m.vanhulten@saxion.nl

———————————-

140509, wat mij stoort in de zaak ‘Y’

 Wat mij stoort in de zaak ‘Y’

Als academisch corruptie-onderzoeker geef ik op 8 februari 2013 aan de 2e man van de Rijksrecherche een dossier betreffende het ontslag in 2005 van een politieagent. Ter bescherming van zijn identiteit herdoopte ik hem in mijn onderzoeksverslag tot ‘Y’.

Als Nederlands staatsburger was dat mijn plicht. Op grond van mijn onderzoek was ik immers tot de conclusie gekomen dat de Commissaris van Politie die het ontslag initieerde haar gezag ambtelijk misbruikte. Tevens werd de conclusie onvermijdelijk dat gaande de procesgang een vervalst document van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) werd gebruikt.

Vervolgens was ik – persoonlijk dan wel per brief en e-mail – in contact met meerdere politie-officieren die alle kennis droegen van mijn onderzoeksverslag. Kenmerkend voor ieders gedrag was dat met mij over mijn onderzoeksverslag niet gesproken of anderszins gecommuniceerd werd. Het verslag verhuisde wel steeds zeer snel van de een naar de ander. Geen van de met name genoemden in mijn verslag maakte inhoudelijke bezwaren, of droeg informatie aan waaruit zou kunnen blijken dat ik fouten had gemaakt in mijn onderzoek, of feiten verkeerd interpreteerde. Ik vroeg herhaaldelijk en steeds vergeefs om wederhoor met de meest betrokken Commissaris van Politie. Ook de Rijksrecherche kwam nimmer inhoudelijk op mijn onderzoeksverslag terug. Ik weet dat inmiddels dit verslag wijd en zijd verspreid is in politionele kringen.

Tijdens mijn onderzoek bleek dat een deel van het dossier van ‘Y’ voortijdig was vernietigd. De politie stuurde een keurig excuusbriefje. Voor mij past dit teloor gaan  maar al te goed in het rijtje: filmrolletje Srebrenica, transcript telefoongesprek Van Rey, en verloren betalingsbewijs voor enkele miljoenen rijksgeld van minister Opstelten. Het is wel gemakkelijk als een dossier er niet meer is.

Zorgelijk is dat instanties die bedoeld zijn om elkaar te controleren opeenvolgend zich met ‘Y’ bezig hielden, maar feitelijk het voorafgaande rapport slechts kopieerden en iets anders verwoordden. Dat dit niet deugt wordt uiteindelijk erkend in een brief van de hoogste politiebaas, mr. G.L.Bouman, die mij op 3 april 2014 schrijft: ‘ook ik stel vast dat gaande de verschillende procedures inhoudelijk kritiek is geleverd op de wijze van onderzoek’. Maar die constatering zwakt hij daarna af met ’dat is echter op geen enkel moment prominent reden geweest om de ingezette ontslagprocedure niet door te zetten’. Hoe weet hij dat?

Na veel tegenwerking dien ik in januari 2014 een klacht in bij het zojuist opgerichte klachtenbureau van de Nationale Politie. De hoogste politiechef antwoordt mij  persoonlijk per brief dd 3 april 2014. Hij stelt dat twee onderzoekers in zijn opdracht de zaak ‘Y’ hebben onderzocht. Hij schrijft ook dat hij hen had opgedragen ‘specifiek te kijken naar de procesmatige kant van de zaak’. Inhoud telt kennelijk niet. Hun conclusie wordt mij niet meegedeeld! Dhr Bouman vermeldt alleen ‘het onderzoek is inmiddels beëindigd en de onderzoekers hebben verslag gedaan’. Stel je voor dat dit niet zou zijn gedaan!  De inhoud van dat verslag noch de namen van de onderzoekers (politie-functionarissen?) zijn mij bekend gemaakt. En hij schrijft dat ik ‘geen betrokken partij ben in deze zaak’. Over mijn onderzoeksverslagen, noch over het crimineel gedrag van ambtenaren dat ik aangaf, geen woord in zijn brief.

Wat moet je dan verder nog doen als je je burgerplicht hebt gedaan en de politie in kennis hebt gesteld van crimineel gedrag? Kennelijk is er in ernstige mate wat mis bij onze politie. Maar niemand die het durft te benoemen, als agent zwijg je want je wilt geen ‘Y’ worden. Als politie-officier voldoe je aan je eigen groepsnormen en je zwijgt ook.

Inmiddels heb ik velerlei contacten opgedaan en geleerd om ‘wachtgeld’ (zoals ook ‘Y’ dat ontvangt, geschat in totaal 600.000 euro om niets te doen) te benoemen als ‘zwijggeld’. Onlangs sprak ik hierover met een politie-functionaris die ik ontmoette op een receptie en opperde in dat gesprek dat het vermoedelijk dan wel gaat om enkele tientallen. Volstrekt als verrassing kwam zijn reactie: ‘enkele tientallen? Honderden’.

Dr Michel van Hulten,
Lector Governance SAXION Academie Bestuur, Recht en Ruimte
0320-221279, michel@vanhulten.com, www.corruptie.org
 

Nieuwsbrief